Neerlandés

Traducciones detalladas de bik de neerlandés a alemán

bik:

bik [de ~ (m)] sustantivo

  1. de bik (metselspecie; mortel; specie; )
    der Mörtel
  2. de bik (steengruis; macadam; mortel; )
    der Steinschlag; der Schotter; der Steinschläge; der Split

Translation Matrix for bik:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Mörtel bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; specie; split; steengruis; steenslag cement; cementlaag; metselkalk; schoolkrijt
Schotter bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag
Split bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag
Steinschlag bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag
Steinschläge bik; gruis; macadam; metselspecie; mortel; puin; split; steengruis; steenslag

Palabras relacionadas con "bik":


bikken:

bikken verbo (bik, bikt, bikte, bikten, gebikt)

  1. bikken (eten; naar binnen werken)
    essen; genießen; schmausen; schlemmen
    • essen verbo (esse, ißt, aß, aßt, gegessen)
    • genießen verbo (genieße, genießt, genoß, genoßt, genossen)
    • schmausen verbo (schmause, schmausest, schmaust, schmauste, schmaustet, geschmaust)
    • schlemmen verbo (schlemme, schlemmst, schlemmt, schlemmte, schlemmtet, geschlemmt)
  2. bikken (verorberen; consumeren; vreten; )
    konsumieren; bunkeren; essen; hinunterschlucken; aufessen; gebrauchen; speisen; laben; schlucken; zu Abend essen; stopfen; verzehren; verwerten; auffressen; aufzehren; füttern; verspeisen; aufbrauchen; hineinstopfen; hinunterschlingen
    • konsumieren verbo (konsumiere, konsumierst, konsumiert, konsumierte, konsumiertet, konsumiert)
    • bunkeren verbo
    • essen verbo (esse, ißt, aß, aßt, gegessen)
    • hinunterschlucken verbo (schlucke hinunter, schluckst hinunter, schluckt hinunter, schluckte hinunter, schlucktet hinunter, hinuntergeschluckt)
    • aufessen verbo (esse auf, ißt auf, aß auf, aßt auf, aufgegessen)
    • gebrauchen verbo (gebrauche, gebrauchst, gebraucht, gebrauchte, gebrauchtet, gebraucht)
    • speisen verbo (speise, speist, speiste, speistet, gespeist)
    • laben verbo (labe, labst, labt, labte, labtet, gelabt)
    • schlucken verbo (schlucke, schluckst, schluckt, schluckte, schlucktet, geschluckt)
    • zu Abend essen verbo (esse zu Abend, ißt, aß, aßet, zu Abend gegegessen)
    • stopfen verbo (stopfe, stopfst, stopft, stopfte, stopftet, gestopft)
    • verzehren verbo (verzehre, verzehrst, verzehrt, verzehrte, verzehrtet, verzehrt)
    • verwerten verbo (verwerte, verwertest, verwertet, verwertete, verwertetet, verwertet)
    • auffressen verbo (fresse auf, frißt auf, fraß auf, fraßt auf, aufgefressen)
    • aufzehren verbo (zehre auf, zehrst auf, zehrt auf, zehrte auf, zehrtet auf, aufgezehrt)
    • füttern verbo (füttre, fütterst, füttert, fütterte, füttertet, gefüttert)
    • verspeisen verbo (verspeise, verspeist, verspeiste, verspeistet, verspeist)
    • aufbrauchen verbo (brauche auf, brauchst auf, braucht auf, brauchte auf, brauchtet auf, aufgebraucht)
    • hineinstopfen verbo (stopfe hinein, stopfst hinein, stopft hinein, stopfte hinein, stopftet hinein, hineingestopft)
    • hinunterschlingen verbo (schlinge hinunter, schlingst hinunter, schlingt hinunter, schlang hinunter, schlangt hinunter, hinuntergeschlungen)

Conjugaciones de bikken:

o.t.t.
  1. bik
  2. bikt
  3. bikt
  4. bikken
  5. bikken
  6. bikken
o.v.t.
  1. bikte
  2. bikte
  3. bikte
  4. bikten
  5. bikten
  6. bikten
v.t.t.
  1. heb gebikt
  2. hebt gebikt
  3. heeft gebikt
  4. hebben gebikt
  5. hebben gebikt
  6. hebben gebikt
v.v.t.
  1. had gebikt
  2. had gebikt
  3. had gebikt
  4. hadden gebikt
  5. hadden gebikt
  6. hadden gebikt
o.t.t.t.
  1. zal bikken
  2. zult bikken
  3. zal bikken
  4. zullen bikken
  5. zullen bikken
  6. zullen bikken
o.v.t.t.
  1. zou bikken
  2. zou bikken
  3. zou bikken
  4. zouden bikken
  5. zouden bikken
  6. zouden bikken
diversen
  1. bik!
  2. bikt!
  3. gebikt
  4. bikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bikken [het ~] sustantivo

  1. het bikken (afbikken; wegbikken)
    Herabschlagen; Abmetzeln; Wegschlagen
  2. het bikken (vreten)
    Fressen; Auffressen

Translation Matrix for bikken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Abmetzeln afbikken; bikken; wegbikken
Auffressen bikken; vreten
Fressen bikken; vreten eetwaren; eten; proviand; schrokken; spijs; voeding; voedsel
Herabschlagen afbikken; bikken; wegbikken
Wegschlagen afbikken; bikken; wegbikken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aufbrauchen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen afdragen; consumeren; doorjagen; doorleven; doorstaan; gebruiken; opmaken; opvreten; slijten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verslijten; verslinden; verteren
aufessen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; consumeren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; tot zich nemen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
auffressen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; oppeuzelen; opslokken; opvreten; verslinden; verzwelgen; zwelgen
aufzehren bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; leegeten; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opteren; opvreten; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; vreten
bunkeren bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
essen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen consumeren; dineren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; lunchen; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schaften; spijzen; tafelen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voedsel geven
füttern bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen azen; borstvoeding geven; de borst geven; dineren; eten geven; prooizoeken; spijzigen; tafelen; te eten geven; uitgebreid eten; voeden; voederen; voedsel geven; voeren; zogen
gebrauchen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorjagen; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; nemen; nuttigen; opeten; opmaken; oppeuzelen; pakken; toepassen; tot zich nemen; utiliseren; verbruiken; verorberen
genießen bikken; eten; naar binnen werken amuseren; binnenkrijgen; dineren; genieten; genot hebben van; lekker eten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; savoureren; smikkelen; smullen; tafelen; uitgebreid eten; verslinden; verzwelgen; zwelgen
hineinstopfen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; binnenproppen; brassen; iemand instoppen; ineen duwen; inproppen; instoppen; opslokken; proppen; schransen; slempen; toedekken; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
hinunterschlingen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; doorslikken; inslikken; oppeuzelen; opslokken; opvreten; verslinden; verzwelgen; zwelgen
hinunterschlucken bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; doorslikken; inslikken; ophopen; opkroppen; oppeuzelen; opslokken; opstapelen; opvreten; slikken; verslinden; verzwelgen; zwelgen
konsumieren bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen consumeren; dineren; drugs consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; oppeuzelen; opvreten; tafelen; tot zich nemen; uitgebreid eten; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren
laben bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen laven; lenigen; lessen; tegoed doen
schlemmen bikken; eten; naar binnen werken brassen; lekker eten; savoureren; schransen; slempen; smikkelen; smullen; smullen van; vreten; zwelgen
schlucken bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen aannemen; aanvaarden; accepteren; binnenkrijgen; cadeau aannemen; doorslikken; incorporeren; inlijven; lurken; opnemen in groter geheel; opslokken; slikken; slurpen; zuigen; zwelgen
schmausen bikken; eten; naar binnen werken lekker eten; savoureren; smikkelen; smullen; smullen van
speisen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen azen; consumeren; dineren; eten; eten geven; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; prooizoeken; spijzen; spijzigen; tafelen; te eten geven; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voederen; voeren; vreten
stopfen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; brassen; breeuwen; dichten; gaten dichten; gaten stoppen; ineen duwen; mazen; onbeschoft eten; opslokken; proppen; schransen; slempen; stoppen; tot constipatie leiden; voleten; volproppen; volschransen; volstoppen; volvreten; vreten; zwelgen
verspeisen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; eten; kluiven; knauwen; leegeten; opeten; opslokken; opvreten; vreten; zwelgen
verwerten bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen opvreten; ten gelde maken; verorberen; verslinden
verzehren bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; consumeren; doorleven; doorstaan; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verdragen; verduren; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zwelgen
zu Abend essen bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen souperen

Palabras relacionadas con "bikken":


Definiciones relacionadas de "bikken":

  1. eten (populair)1
    • hij zat zo lekker te bikken!1
  2. stukken steen of ijzer afhakken1
    • de metselaar bikte een gat in de muur1

Wiktionary: bikken


Cross Translation:
FromToVia
bikken fressen; genießen; speisen mangermâcher et avaler un aliment dans le but de se nourrir.