Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
-
|
vrolijk
|
|
Modifier | Traducciones relacionadas | Other Translations |
ausgelassen
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
dartel; druk; drukpratend; geanimeerd; gerust; goed geluimd; grappig; humoristisch; kluchtig; koddig; komiek; komisch; leuk; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; roezemoezig; speels; stoeiziek; uitbundig; uitgelaten; welgestemd; zorgeloos
|
begeistert
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; verblijd; verheugd; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bevlogen; bezield; dolblij; enthousiast; geestdriftig; geil; gepassioneerd; goed geluimd; hartstochtelijk; heet; heftig; hitsig; inblij; met hevige passie; ontzettend blij; opgetogen; opgewekt; opgewonden; seksueel opgewonden; vurig; welgestemd
|
entzückt
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; opgetogen; opgewekt; verblijd; verheugd; vrolijk
|
aangetrokken tot; bekoord; dolblij; gecharmeerd; geil; heet; hitsig; inblij; ontzettend blij; opgetogen; opgewekt; opgewonden; seksueel opgewonden
|
erfreut
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; opgetogen; opgewekt; verblijd; verheugd; vrolijk
|
verheugend
|
euphorisch
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; opgetogen; opgewekt; vrolijk
|
|
freudig
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; opgetogen; opgewekt; vrolijk
|
bezet; dolblij; druk; drukbezet; gelukzalig; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; inblij; ontzettend blij; opgetogen; opgewekt; verrukt; welgemoed; welgestemd; zalig; zielsgelukkig
|
froh
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; opgetogen; opgewekt; vrolijk
|
blijmoedig; dolblij; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; inblij; ontzettend blij; opgetogen; opgewekt; vrolijk; welgemoed; welgestemd
|
fröhlich
|
blij; blijgeestig; blijgestemd; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bevredigd; bezet; blijmoedig; dartel; dolblij; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd; gelukzalig; genoeg; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; goedlachs; inblij; jolig; ontzettend blij; opgetogen; opgewekt; speels; tevreden; uitbundig; uitgelaten; vergenoegd; verrukt; verzadigd; voldaan; vrolijk; welgemoed; welgestemd; zalig; zielsgelukkig
|
heiter
|
blij; blijgeestig; blijgestemd; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; levenslustig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; tierig; uitgelaten; verblijd; verheugd; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bezet; blijmoedig; dartel; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; grappig; helder; humoristisch; jolig; klaar; kluchtig; koddig; komiek; komisch; leuk; onbewolkt; opgewekt; speels; uitgelaten; vrolijk; welgemoed; welgestemd
|
lebhaft
|
blij; blijmoedig; dartel; levendig; levenslustig; monter; opgetogen; opgewekt; tierig; vrolijk
|
actief; ad rem; alert; beweeglijk; bezet; druk; drukbezet; drukpratend; dynamisch; energiek; geagiteerd; geanimeerd; goedgehumeurd; goedgeluimd; levendig; opgewekt; oplettend; slagvaardig; uitgeslapen; verhit; vief; vol fut; wakker; welgemoed; welgestemd
|
lustig
|
blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
bezet; dartel; druk; drukbezet; drukpratend; geanimeerd; geestig; geinig; goed geluimd; grappig; humoristisch; jolig; kluchtig; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lollig; speels; uiig; uitgelaten; vrolijk; welgestemd
|
munter
|
blij; blijgeestig; blijgestemd; blijmoedig; dartel; fideel; fleurig; geestig; jolig; kleurig; kwiek; levendig; levenslustig; lustig; monter; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; tierig; uitgelaten; verblijd; verheugd; vrolijk; wakker; welgemoed; zonnig
|
actief; alert; beweeglijk; bezet; dartel; druk; drukbezet; drukpratend; dynamisch; energiek; geagiteerd; geanimeerd; goed geluimd; goedgehumeurd; goedgeluimd; hooggekleurd; levendig; opgewekt; oplettend; speels; uitgeslapen; verhit; vief; vol fut; vrolijk; wakker; welgemoed; welgestemd
|
vergnüglich
|
blij; blijgestemd; blijmoedig; opgetogen; opgewekt; verblijd; verheugd; vrolijk
|
aangenaam; behaaglijk; bezet; bijzonder aangenaam; comfortabel; druk; drukbezet; drukpratend; fijn; geanimeerd; geestig; geinig; gemakkelijk; genoeglijk; geriefelijk; goed geluimd; grappig; heugelijk; heuglijk; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lollig; plezant; plezierig; prettig; verblijdend; welgestemd
|
vergnügt
|
blij; verblijd; verheugd
|
aangenaam; behaaglijk; fijn; geestig; geinig; grappig; jolig; koddig; komiek; komisch; lachwekkend; leuk; lollig; plezant; plezierig; prettig; uitgelaten
|