Neerlandés

Traducciones detalladas de geluid de neerlandés a alemán

geluid:

geluid [het ~] sustantivo

  1. het geluid (rumoer)
    – wat je kunt horen 1
    Geräusch

Translation Matrix for geluid:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Geräusch geluid; rumoer gegons; geruis; ruis

Palabras relacionadas con "geluid":

  • geluidje, geluidjes

Definiciones relacionadas de "geluid":

  1. wat je kunt horen1
    • plotseling klonk er een geluid in het stille bos1

Wiktionary: geluid

geluid
noun
  1. trillingen in de lucht of andere substantie die door het oor waargenomen kunnen worden
  2. standpunt, mening

Cross Translation:
FromToVia
geluid Krach; Geräusch; Lärm noise — various sounds, usually unwanted
geluid Klang; Schall; Laut sound — sensation perceived by the ear
geluid Hall; Klang; Laut; Schall; Ton son — Quelque chose que l’on peut écouter, entendre.

geluid forma de luiden:

luiden verbo (luid, luidt, luidde, luidden, geluid)

  1. luiden (beieren)
    – een helder klinkend geluid laten horen 1
    klöppeln
    • klöppeln verbo (klöppele, klöppelst, klöppelt, klöppelte, klöppeltet, geklöppelt)
  2. luiden (klank voortbrengen; klinken)
    – een helder klinkend geluid laten horen 1
    läuten; klingen
    • läuten verbo (läute, läutest, läutet, läutete, läutetet, geläutet)
    • klingen verbo (klinge, klingst, klingt, klingte, klingtet, geklingt)
  3. luiden (bonzen)
    bumsen; läuten; bimmeln; schellen; klingeln; hämmern
    • bumsen verbo (bumse, bumst, bumste, bumstet, gebumst)
    • läuten verbo (läute, läutest, läutet, läutete, läutetet, geläutet)
    • bimmeln verbo (bimmele, bimmelst, bimmelt, bimmelte, bimmeltet, gebimmelt)
    • schellen verbo (schelle, schellst, schellt, schellte, schelltet, geschellt)
    • klingeln verbo (klingele, klingelst, klingelt, klingelte, klingeltet, geklingelt)
    • hämmern verbo (hämmre, hämmerst, hämmert, hämmerte, hämmertet, gehämmert)
  4. luiden (klokluiden)
    – een helder klinkend geluid laten horen 1
    läuten; klingeln; glockenläuten; schellen; bimmeln
    • läuten verbo (läute, läutest, läutet, läutete, läutetet, geläutet)
    • klingeln verbo (klingele, klingelst, klingelt, klingelte, klingeltet, geklingelt)
    • schellen verbo (schelle, schellst, schellt, schellte, schelltet, geschellt)
    • bimmeln verbo (bimmele, bimmelst, bimmelt, bimmelte, bimmeltet, gebimmelt)

Conjugaciones de luiden:

o.t.t.
  1. luid
  2. luidt
  3. luidt
  4. luiden
  5. luiden
  6. luiden
o.v.t.
  1. luidde
  2. luidde
  3. luidde
  4. luidden
  5. luidden
  6. luidden
v.t.t.
  1. heb geluid
  2. hebt geluid
  3. heeft geluid
  4. hebben geluid
  5. hebben geluid
  6. hebben geluid
v.v.t.
  1. had geluid
  2. had geluid
  3. had geluid
  4. hadden geluid
  5. hadden geluid
  6. hadden geluid
o.t.t.t.
  1. zal luiden
  2. zult luiden
  3. zal luiden
  4. zullen luiden
  5. zullen luiden
  6. zullen luiden
o.v.t.t.
  1. zou luiden
  2. zou luiden
  3. zou luiden
  4. zouden luiden
  5. zouden luiden
  6. zouden luiden
diversen
  1. luid!
  2. luidt!
  3. geluid
  4. luidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for luiden:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bimmeln bonzen; klokluiden; luiden
bumsen bonzen; luiden beminnen; de liefde bedrijven; geslachtsgemeenschap hebben; knallen; liefkozen; minnekozen; minnen; neuken; paren; sexuele gemeenschap hebben; vozen; vrijen
glockenläuten klokluiden; luiden
hämmern bonzen; luiden beuken; bonken; doordouwen; doorzetten; hameren; hard slaan; hengsten; inhameren; instampen; klinken; kloppen met een hamer; meppen; rammen; slaan; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren
klingeln bonzen; klokluiden; luiden aanbellen; bellen; kletteren; klingelen; overgaan; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
klingen klank voortbrengen; klinken; luiden kletteren; rammelen
klöppeln beieren; luiden stommelen
läuten bonzen; klank voortbrengen; klinken; klokluiden; luiden aanbellen; bellen
schellen bonzen; klokluiden; luiden klingelen; rinkelen; schellen; tingelen; tinkelen
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
klingeln overgaan

Definiciones relacionadas de "luiden":

  1. een helder klinkend geluid laten horen1
    • de klok luidt1
  2. zijn of klinken1
    • zijn antwoord luidt positief1

Wiktionary: luiden

luiden
verb
  1. doen klinken, gewoonlijk van een bel
  2. het weerklinken van het geluid van een klok
luiden
  1. (transitiv) Sport: durch Läuten seinen Anfang nehmen/starten lassen
  2. (intransitiv) veraltet: an etwas läuten
  3. (transitiv) veraltet: eine Glocke läuten
  4. (transitiv) veraltet: etwas durch Läuten (einer Glocke) bekannt geben, signalisieren

Cross Translation:
FromToVia
luiden läuten ring — to make produce sound
luiden klingen ring — of something spoken or written, to appear to be, to seem, to sound
luiden sagen say — to pronounce
luiden läuten toll — to make the noise of a bell
luiden anläuten; klingeln; anklingeln; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen; gellen sonnerrendre un son.
luiden geklungen; klimpern; klirren; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen tinterfaire sonner lentement une cloche, en sorte que le battant ne frapper que d’un côté.

Traducciones relacionadas de geluid