Resumen
Neerlandés a alemán: más información...
- gemotiveerd:
- motiveren:
-
Wiktionary:
- motiveren → motivieren
- motiveren → treiben, motivieren
Neerlandés
Traducciones detalladas de gemotiveerd de neerlandés a alemán
gemotiveerd:
-
gemotiveerd (motivatie bezittend)
Translation Matrix for gemotiveerd:
Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
toll | gemotiveerd; motivatie bezittend | aangenaam; behaaglijk; enorm; fabelachtig; fantastisch; fijn; gaaf; geweldig; gigantisch; heerlijk; immens; in zeer hoge mate; indrukwekkend; kolossaal; kostelijk; krankzinnig; leuk; mieters; plezant; plezierig; prettig; reusachtig; reuze; schitterend; te gek; tof; uitstekend; voortreffelijk; waanzinnig; wijs; zeer groot |
Modifier | Traducciones relacionadas | Other Translations |
besessen | gemotiveerd; motivatie bezittend | bezeten; bezetene; fanatiek; fanatieke |
motiviert | gemotiveerd; motivatie bezittend | beredeneerd |
Palabras relacionadas con "gemotiveerd":
motiveren:
-
motiveren
motivieren; unterstützen; ermutigen; anfeuern; aufmuntern; antreiben; ermuntern; anspornen-
aufmuntern verbo (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
Conjugaciones de motiveren:
o.t.t.
- motiveer
- motiveert
- motiveert
- motiveren
- motiveren
- motiveren
o.v.t.
- motiveerde
- motiveerde
- motiveerde
- motiveerden
- motiveerden
- motiveerden
v.t.t.
- heb gemotiveerd
- hebt gemotiveerd
- heeft gemotiveerd
- hebben gemotiveerd
- hebben gemotiveerd
- hebben gemotiveerd
v.v.t.
- had gemotiveerd
- had gemotiveerd
- had gemotiveerd
- hadden gemotiveerd
- hadden gemotiveerd
- hadden gemotiveerd
o.t.t.t.
- zal motiveren
- zult motiveren
- zal motiveren
- zullen motiveren
- zullen motiveren
- zullen motiveren
o.v.t.t.
- zou motiveren
- zou motiveren
- zou motiveren
- zouden motiveren
- zouden motiveren
- zouden motiveren
en verder
- ben gemotiveerd
- bent gemotiveerd
- is gemotiveerd
- zijn gemotiveerd
- zijn gemotiveerd
- zijn gemotiveerd
diversen
- motiveer!
- motiveert!
- gemotiveerd
- motiverend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze