Neerlandés

Traducciones detalladas de gispen de neerlandés a alemán

gispen:

gispen verbo (gisp, gispt, gispte, gispten, gegispt)

  1. gispen (aanrekenen; beschuldigen; verwijten; )
    vorwerfen; schätzen; verweisen; rügen; blamieren; entgegenhalten; nachtragen; vorhalten; tadeln; entnehmen; ermahnen; hinhalten; bestrafen; fortführen; schelten; verteufeln; verleumden; vorrücken; fortschaffen; wegschaffen; zurechtweisen; verketzern; hinterhertragen
    • vorwerfen verbo (werfe vor, wirfst vor, wirft vor, warf vor, warft vor, vorgeworfen)
    • schätzen verbo (schätze, schätzest, schätzt, schätzte, schätztet, geschätzt)
    • verweisen verbo (verweise, verweiset, verwies, verwiest, verwiesen)
    • rügen verbo (rüge, rügst, rügt, rügte, rügtet, gerügt)
    • blamieren verbo (blamiere, blamierst, blamiert, blamierte, blamiertet, blamiert)
    • nachtragen verbo (trag nach, trägst nach, trägt nach, trug anch, truget anch, nachgetragen)
    • vorhalten verbo (halte vor, hälst vor, hält vor, hielt vor, hieltet vor, vorgehalten)
    • tadeln verbo (tadele, tadelst, tadelt, tadelte, tadeltet, getadelt)
    • entnehmen verbo (entnehme, entnimmst, entnimmt, entnahm, entnahmt, entnommen)
    • ermahnen verbo (ermahne, ermahnst, ermahnt, ermahnte, ermahntet, ermahnt)
    • hinhalten verbo (halte hin, hältst hin, hält hin, hielt hin, hieltet hin, hingehalten)
    • bestrafen verbo (bestrafe, bestrafst, bestraft, bestrafte, bestraftet, bestraft)
    • fortführen verbo (führe fort, führst fort, führt fort, führte fort, führtet fort, fortgeführt)
    • schelten verbo (schelte, schiltst, schilt, schalt, schaltet, gescholten)
    • verteufeln verbo (verteufele, verteufelst, verteufelt, verteufelte, verteufeltet, verteufelt)
    • verleumden verbo (verleumde, verleumdest, verleumdet, verleumdete, verleumdetet, verleumdet)
    • vorrücken verbo (rücke vor, rückst vor, rückt vor, rückte vor, rücktet vor, vorgerückt)
    • fortschaffen verbo (schaffe fort, schaffst fort, schafft fort, schaffte fort, schafftet fort, fortgeschafft)
    • wegschaffen verbo (schaffe weg, schaffst weg, schafft weg, schaffte weg, schafftet weg, weggeschafft)
    • zurechtweisen verbo (weise zurecht, weist zurecht, wiest zurecht, zurechtgewiesen)
    • verketzern verbo

Conjugaciones de gispen:

o.t.t.
  1. gisp
  2. gispt
  3. gispt
  4. gispen
  5. gispen
  6. gispen
o.v.t.
  1. gispte
  2. gispte
  3. gispte
  4. gispten
  5. gispten
  6. gispten
v.t.t.
  1. heb gegispt
  2. hebt gegispt
  3. heeft gegispt
  4. hebben gegispt
  5. hebben gegispt
  6. hebben gegispt
v.v.t.
  1. had gegispt
  2. had gegispt
  3. had gegispt
  4. hadden gegispt
  5. hadden gegispt
  6. hadden gegispt
o.t.t.t.
  1. zal gispen
  2. zult gispen
  3. zal gispen
  4. zullen gispen
  5. zullen gispen
  6. zullen gispen
o.v.t.t.
  1. zou gispen
  2. zou gispen
  3. zou gispen
  4. zouden gispen
  5. zouden gispen
  6. zouden gispen
en verder
  1. ben gegispt
  2. bent gegispt
  3. is gegispt
  4. zijn gegispt
  5. zijn gegispt
  6. zijn gegispt
diversen
  1. gisp!
  2. gispt!
  3. gegispt
  4. gispend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for gispen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
vorhalten verwijten
vorwerfen verwijten
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bestrafen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; afstraffen; berispen; bestraffen; geselen; iemand iets verwijten; kastijden; kwalijk nemen; manen; sancties treffen; straffen; terechtwijzen; tuchtigen; vermanen; waarschuwen
blamieren aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; schandaliseren; voor de voeten gooien
entgegenhalten aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; iets in te brengen hebben; inbrengen; kwalijk nemen; laken; naar voren brengen; nadragen; opperen; poneren; voor de voeten gooien
entnehmen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden afdekken; afhalen; afleiden; afnemen; afruimen; beroven; beroven van; bestelen; deduceren; depriveren; lenen; lichten; meenemen; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken; ontlenen; ontnemen; ophalen; opruimen; orderverzamelen; te kort doen; weghalen; wegnemen
ermahnen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanmanen; aanmanen tot een verplichting; berispen; doen denken aan; herinneren; iemand aansporen; manen; niet vergeten; onthouden; sommeren; terechtwijzen; vermanen; waarschuwen
fortführen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanhouden; afvoeren; continueren; doorgaan; een stapje verder gaan; meedragen; prolongeren; verdergaan; vervolgen; voortgaan; voortzetten; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
fortschaffen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden afnemen; afvoeren; afzonderen; demonteren; ecarteren; evacueren; leegruimen; lichten; meedragen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; wegdragen; weghalen; wegnemen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; wegwerken
hinhalten aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aangeven; aanlijnen; aanreiken; afgeven; geven; hooghouden; in de hoogte houden; omhooghouden; ophouden; overgeven; overhandigen; reiken; temporiseren; toesteken; vertragen; zoethouden
hinterhertragen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden
nachtragen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien; wrok koesteren; wrokken
rügen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; berispen; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; terechtwijzen; vermanen; veroordelen; voor de voeten gooien; waarschuwen
schelten aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beledigen; berispen; beschuldigen; blameren; donderen; foeteren; fulmineren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kiften; kijven; krakelen; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; razen; ruzie maken; ruziën; schelden; schelden op; te keer gaan; tekeergaan; terechtwijzen; tieren; twisten; uit de slof schieten; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren; vermanen; voor de voeten gooien; waarschuwen
schätzen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aannemen; achten; adviseren; afwegen; appreciëren; bepalen; beramen; eerbiedigen; geloven; gissen; gissing maken; hoogachten; hoogschatten; iets aanraden; ingeven; inschatten; loven; op prijs stellen; overdenken; overwegen; postuleren; prijzen; raden; ramen; respecteren; roemen; schatten; suggereren; taxeren; uitgaan van; vereren; veronderstellen; vooronderstellen; waarderen; zich lovend uitlaten
tadeln aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; afkeuren; berispen; beschuldigen; blameren; fel bekritiseren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; neerhalen; omlaaghalen; terechtwijzen; vermanen; veroordelen; voor de voeten gooien; waarschuwen
verketzern aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden hekelen; verketteren
verleumden aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschimpen; beschuldigen; blameren; honen; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; verguizen; voor de voeten gooien; zwart kleuren; zwartmaken
verteufeln aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden hekelen
verweisen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; refereren; terechtwijzen; vermanen; verwijzen; voor de voeten gooien; waarschuwen
vorhalten aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
vorrücken aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
vorwerfen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; nadragen; voor de voeten gooien
wegschaffen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden afnemen; afvoeren; afzonderen; demonteren; ecarteren; evacueren; leegruimen; lichten; meedragen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; wegdragen; weghalen; wegmaken; wegnemen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; wegwerken; zoek maken; zoekmaken
zurechtweisen aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; gispen; laken; nadragen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden aanrekenen; aanwrijven; berispen; beschuldigen; blameren; iemand iets aanrekenen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; terechtwijzen; vermanen; voor de voeten gooien; waarschuwen