Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. griezelen:
  2. griezel:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de griezelen de neerlandés a alemán

griezelen:

griezelen verbo (griezel, griezelt, griezelde, griezelden, gegriezeld)

  1. griezelen (gruwelen; gruwen)
    grauen; entsetzen; schaudern; verabscheuen
    • grauen verbo (graue, graust, graut, graute, grautet, gegraut)
    • entsetzen verbo (entsetze, entsetzt, entsetzte, entsetztet, entsetzt)
    • schaudern verbo (schaudere, schauderst, schaudert, schauderte, schaudertet, geschaudert)
    • verabscheuen verbo (verabscheue, verabscheust, verabscheut, verabscheute, verabscheutet, verabscheut)
  2. griezelen (huiveren; gruwen)

Conjugaciones de griezelen:

o.t.t.
  1. griezel
  2. griezelt
  3. griezelt
  4. griezelen
  5. griezelen
  6. griezelen
o.v.t.
  1. griezelde
  2. griezelde
  3. griezelde
  4. griezelden
  5. griezelden
  6. griezelden
v.t.t.
  1. heb gegriezeld
  2. hebt gegriezeld
  3. heeft gegriezeld
  4. hebben gegriezeld
  5. hebben gegriezeld
  6. hebben gegriezeld
v.v.t.
  1. had gegriezeld
  2. had gegriezeld
  3. had gegriezeld
  4. hadden gegriezeld
  5. hadden gegriezeld
  6. hadden gegriezeld
o.t.t.t.
  1. zal griezelen
  2. zult griezelen
  3. zal griezelen
  4. zullen griezelen
  5. zullen griezelen
  6. zullen griezelen
o.v.t.t.
  1. zou griezelen
  2. zou griezelen
  3. zou griezelen
  4. zouden griezelen
  5. zouden griezelen
  6. zouden griezelen
diversen
  1. griezel!
  2. griezelt!
  3. gegriezeld
  4. griezelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for griezelen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
entsetzen griezelen; gruwelen; gruwen bevrijden van belegeraars; ontstellen; ontzetten; uit de macht ontzetten; verlossen; verontrusten
grauen griezelen; gruwelen; gruwen
grausen griezelen; gruwen; huiveren
schaudern griezelen; gruwelen; gruwen bibberen; door afgrijzen bevangen worden; ijzen; klappertanden; kleumen; koulijden; verstijven
sich grausen griezelen; gruwen; huiveren
sich gruseln griezelen; gruwen; huiveren
verabscheuen griezelen; gruwelen; gruwen verafschuwen; verfoeien

Palabras relacionadas con "griezelen":


griezel:

griezel [de ~ (m)] sustantivo

  1. de griezel (engerd; griezeltje)
    der Fiesling; der Scheusal; der widerlicher Mensch; der Ekel

Translation Matrix for griezel:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Ekel engerd; griezel; griezeltje afgrijzen; deugniet; ellendeling; fielt; geitenbreier; gruwen; guit; hork; kinkel; klier; kreng; lomperd; mispunt; naarling; proleet; rakker; rotzak; schoft; schurk; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; stuk ongeluk; vlegel; walging; weerzin; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
Fiesling engerd; griezel; griezeltje
Scheusal engerd; griezel; griezeltje boef; fielt; gedrocht; guitigheid; lelijkerd; misbaksel; monster; mormel; ondeugd; schobbejak; schurk; wangedrocht; wanschepsel
widerlicher Mensch engerd; griezel; griezeltje

Palabras relacionadas con "griezel":


Wiktionary: griezel

griezel
noun
  1. regional, landschaftlich unterschiedliches Genus: eine starke Abneigung gegen jemanden oder etwas

Cross Translation:
FromToVia
griezel Knilch creep — informal: annoyingly unpleasant person