Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
Lichten
|
lichten
|
|
aufheben
|
|
deining; ophef
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
Briefkasten leeren
|
buslichten; lichten
|
|
anheben
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
aanvangen; beginnen; heffen; intreden; inzetten; naar boven tillen; omhoog doen; omhoogheffen; op gang komen; starten; van start gaan
|
aufheben
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
afbestellen; afbetalen; afgelasten; afrekenen; afzeggen; annuleren; archiveren; behoeden; behouden; bergen; beschermen; bewaren; conserveren; deponeren; intrekken; leggen; naar boven tillen; neerleggen; nietig verklaren; nullificeren; omhoogheffen; ondervangen; ontbinden; opbergen; opdoeken; opheffen; oppakken; oppikken; oprapen; oprichten; opruimen; opslaan; opsnappen; optrekken; overeindzetten; plaatsen; teniet doen; terugdraaien; uiteen doen gaan; vereffenen; verijdelen; vernietigen; verrekenen; wegleggen
|
aufleuchten
|
bliksemen; flitsen; lichten; oplichten; weerlichten
|
fonkelen; glimmen; glinsteren
|
ausheben
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
delven; graven; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; loshalen; naar buiten halen; uithalen
|
beseitigen
|
afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
|
afdanken; afdekken; afruimen; demonteren; ecarteren; evacueren; klusje opknappen; klussen; leegruimen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; opruimen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen
|
blitzen
|
bliksemen; flitsen; lichten; oplichten; weerlichten
|
donderen; fonkelen; glimmen; glinsteren; onweren; schitteren
|
dämmern
|
licht worden; lichten
|
aanbreken van de dag; avond worden; dagen; gloren; ontbieden; oproepen; schemeren; sommeren; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
|
emporheben
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
heffen; hijsen; in de hoogte steken; naar boven tillen; omhoog heffen; omhoogheffen; omhoogsteken; omhoogtillen; opheffen; verhelpen
|
entfernen
|
afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
|
afdanken; afhalen; afnemen; demonteren; ecarteren; evacueren; leegruimen; meenemen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; ophalen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; weghalen; wegnemen
|
entnehmen
|
lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken
|
aanrekenen; aanwrijven; afdekken; afhalen; afleiden; afnemen; afruimen; berispen; beroven; beroven van; beschuldigen; bestelen; blameren; deduceren; depriveren; gispen; laken; lenen; meenemen; nadragen; ontlenen; ontnemen; ophalen; opruimen; orderverzamelen; te kort doen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; weghalen; wegnemen
|
erheben
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
eisen; heffen; hoger maken; in opstand komen; inmanen; invorderen; omhoog doen; omhoogkomen; oprichten; opstijgen; optrekken; opvliegen; overeindzetten; rebelleren; vereisen; vergen; verhogen; verlangen; vorderen
|
fortbringen
|
afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
|
afvoeren; meedragen; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
fortschaffen
|
afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
|
aanrekenen; aanwrijven; afvoeren; berispen; beschuldigen; blameren; demonteren; evacueren; gispen; laken; leegruimen; meedragen; nadragen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegdragen; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren
|
heben
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
heffen; naar boven tillen; omhoog doen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; ophogen; opstijgen; opvliegen; verhelpen; verhogen
|
herauslösen
|
lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken
|
desintegreren; uit elkaar vallen; uiteenvallen
|
herausziehen
|
lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken
|
eruit halen; te voorschijn trekken
|
hinaufbringen
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
erop vooruit gaan; naar boven brengen; naar boven leiden; naar boven voeren; omhoogbrengen; omhoogleiden; rechtop zetten; vooruitkomen; vorderen
|
hochheben
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
heffen; hijsen; naar boven tillen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoogheffen; opheffen
|
hochnehmen
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
naar boven tillen; omhoogheffen; verhelpen
|
hochziehen
|
heffen; lichten; omhoog brengen; omhoogheffen; opheffen; optillen; tillen
|
een snuif nemen; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; iets ophalen; insnuiven; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; omhoog heffen; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogtrekken; opheffen; ophijsen; opsnuiven; opstijgen; opvliegen; snuiven; takelen
|
leuchten
|
bliksemen; lichten; weerlichten
|
bijlichten; blaken; de schijn van iets hebben; excelleren; flikkeren; fonkelen; glanzen; glimmen; glinsteren; iets uitstralen; licht geven; licht schijnen; licht schijnen op; licht uitzenden; onderscheiden; overtreffen; schijnen; schitteren; sprankelen; stralen; twinkelen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken
|
nach oben ziehen
|
lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken
|
|
tagen
|
licht worden; lichten
|
aanbreken van de dag; beraadslagen; bijeen komen; confereren; dagen; een conferentie houden; in bespreking zijn; in vergadering bijeenzijn; ontbieden; oproepen; overleggen; overwegen; samenkomen; sommeren; vergaderen; voor het gerecht dagen; voor het gerecht ontbieden; voor het gerecht roepen
|
vertreiben
|
afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
|
verdrijven; verhandelen; verjagen; verkopen; wegdrijven; wegjagen
|
wegschaffen
|
afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
|
aanrekenen; aanwrijven; afvoeren; berispen; beschuldigen; blameren; demonteren; evacueren; gispen; laken; leegruimen; meedragen; nadragen; ontmantelen; ontruimen; onttakelen; uit elkaar halen; uit elkaar nemen; uiteen nemen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; wegdragen; wegmaken; wegsjouwen; wegslepen; wegvoeren; zoek maken; zoekmaken
|
wegtun
|
afnemen; afzonderen; ecarteren; lichten; verplaatsen; vervreemden; verwijderen; wegbrengen; wegdoen; weghalen; wegnemen; wegwerken
|
|