Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
frei
|
benaderbaar; frank; genaakbaar; open; rechttoe; toegankelijk
|
bandeloos; beschikbaar; disponibel; gratis; in vrijheid; kosteloos; ledig; leeg; losbandig; niet belast; onafhankelijk; onbedekt; onbelast; onbelast inkomen; onbewoond; onbezet; ongebonden; ongebreideld; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onoverdekt; onverplicht; onverstoord; pro deo; spontaan; uit vrije wil; vacant; voor niets; vrij; vrij van schulden; vrijuit; vrijwillig; zonder kosten
|
offen
|
benaderbaar; eerlijk; frank; genaakbaar; niet dicht; open; oprecht; rechtschapen; rechttoe; toegankelijk
|
contemplatief; cru; genereus; goedgeefs; gul; ledig; leeg; mild; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbewimpeld; onbewoond; onbezet; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; rechttoe rechtaan; ronduit; royaal; ruimhartig; ruiterlijk; scheutig; stoutmoedig; vrijgevig; vrijmoedig; vrijpostig
|
-
|
leeg
|
|
Modifier | Traducciones relacionadas | Other Translations |
aufgeschlossen
|
benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
|
ingehaald; ontvankelijk; openstaand; vatbaar; voorbij gestreefd
|
aufrichtig
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
braaf; contemplatief; cru; eerlijk; fair; met open vizier; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; rechtgeaard; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; ruiterlijk
|
ehrlich
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
billijk; contemplatief; echt; eerlijk; effectief; fair; fideel; geschikt; gewoonweg; heus; klinkklaar; menens; metterdaad; ongeveinsd; openhartig; openlijk; oprecht; puur; rechtdoorzee; redelijk; regelrecht; reëel; rondborstig; ronduit; schappelijk; trouwhartig; waar; waarachtig; warempel; werkelijk
|
fair
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
billijk; cru; eerlijk; fair; geschikt; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; redelijk; ronduit; schappelijk; sportief
|
fein
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
aangenaam; aardig; armzalig; behaaglijk; bijzonder aangenaam; breekbaar; broos; chic; cru; decoratief; delicaat; dun; elegant; esthetisch; fijn; fijngebouwd; fijngevoelig; fragiel; frèle; gammel; geraffineerd; gracieus; iel; ijl; karig; krakkemikkig; kwetsbaar; leuk; lief; mager; modieuze verfijning; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; plezant; plezierig; pover; prettig; rank; rechttoe rechtaan; schamel; schraal; sierlijk; slank; slank en smal; slap; smaakvol; stijlvol; subtiel; sympathiek; teder; teer; tenger; van geringe dichtheid; verfijnd; wankel; zwak
|
gerade
|
eerlijk; frank; open; oprecht; rechtschapen; rechttoe
|
accuraat; daarnet; glad neerliggend; juist; lineair; nauwgezet; nauwkeurig; nauwlettend; net; nog maar pas; onvermurwbaar; op het moment; overeind; pas; precies; rechtaan; rechtop; secuur; sluik; staand; streng; strikt; stringent; zojuist; zonet; zopas; zoëven
|
geradeheraus
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
contemplatief; cru; echt; eerlijk; gulweg; menens; met open vizier; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; oprecht; platweg; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk
|
gerecht
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
cru; eerlijk; fair; gegrond; geldig; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; valide
|
nicht dicht
|
niet dicht; open
|
|
offenherzig
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
cru; onbewimpeld; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; rechttoe rechtaan; ronduit; ruiterlijk
|
pur
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
cru; echt; gaaf; gekuist; gereinigd; gewoonweg; klinkklaar; maagdelijk; netjes; onaangeraakt; ongerept; onomwonden; onverbloemd; onverholen; onvermengd; onversneden; onvervalst; openlijk; pure; puur; rechttoe; rechttoe rechtaan; regelrecht; ronduit; virginaal; zedig gemaakt; zuiver; zuivere
|
treugesinnt
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
cru; getrouw; loyaal; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan; trouw
|
treuherzig
|
eerlijk; open; oprecht; rechtschapen
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openlijk; rechttoe rechtaan
|
unumwunden
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
|
unverblümt
|
onbewimpeld; onomwonden; onverholen; open; openhartig; oprecht; ronduit; vrij; vrijelijk; vrijuit
|
cru; direct; onbewimpeld; ongezouten; onomwonden; onverbloemd; onverholen; openhartig; openlijk; rechttoe rechtaan; ronduit; ruiterlijk
|
zugänglich
|
benaderbaar; genaakbaar; open; toegankelijk
|
aanspreekbaar; amicaal; bedaard; begaanbaar; benaderbaar; bereidwillig; bereikbaar; gelijkmoedig; genaakbaar; kalm; kalmpjes; kameraadschappelijk; onbewogen; ontvankelijk; openstaand; rustig; sereen; tegemoetkomend; toegankelijk; toeschietelijk; vatbaar; vriendschappelijk; welwillend
|