Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. schooier:
  2. schooieren:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de schooier de neerlandés a alemán

schooier:

schooier [de ~ (m)] sustantivo

  1. de schooier (sloeber)
    der Schmutzfink; Ferkel; der Schmierfink

Translation Matrix for schooier:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Ferkel schooier; sloeber big; biggen; biggetje; biggetjes; fielt; jong varken; kleine big; mispunt; naarling; rotzak; schoft; smeerlap; smiecht; stinkerd; varken; varkentje; varkentjes; vuilbek; zwijn
Schmierfink schooier; sloeber deugniet; fielt; guit; knoeipot; mispunt; morser; naarling; rakker; rotzak; schoft; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; viezerik; zwijn
Schmutzfink schooier; sloeber deugniet; fielt; guit; mispunt; morspot; naarling; rakker; rotzak; schoft; smeerlap; smiecht; snaak; stinkerd; viespoes; viezerik; zwijn

Palabras relacionadas con "schooier":


Wiktionary: schooier


Cross Translation:
FromToVia
schooier Bettler gueux — (vieilli) ou ironique|fr Celui qui fait métier de demander l’aumône, mendiant.

schooier forma de schooieren:

schooieren verbo (schooier, schooiert, schooierde, schooierden, geschooierd)

  1. schooieren
    betteln
    • betteln verbo (bettele, bettelst, bettelt, bettelte, betteltet, gebettelt)

Conjugaciones de schooieren:

o.t.t.
  1. schooier
  2. schooiert
  3. schooiert
  4. schooieren
  5. schooieren
  6. schooieren
o.v.t.
  1. schooierde
  2. schooierde
  3. schooierde
  4. schooierden
  5. schooierden
  6. schooierden
v.t.t.
  1. heb geschooierd
  2. hebt geschooierd
  3. heeft geschooierd
  4. hebben geschooierd
  5. hebben geschooierd
  6. hebben geschooierd
v.v.t.
  1. had geschooierd
  2. had geschooierd
  3. had geschooierd
  4. hadden geschooierd
  5. hadden geschooierd
  6. hadden geschooierd
o.t.t.t.
  1. zal schooieren
  2. zult schooieren
  3. zal schooieren
  4. zullen schooieren
  5. zullen schooieren
  6. zullen schooieren
o.v.t.t.
  1. zou schooieren
  2. zou schooieren
  3. zou schooieren
  4. zouden schooieren
  5. zouden schooieren
  6. zouden schooieren
en verder
  1. ben geschooierd
  2. bent geschooierd
  3. is geschooierd
  4. zijn geschooierd
  5. zijn geschooierd
  6. zijn geschooierd
diversen
  1. schooier!
  2. schooiert!
  3. geschooierd
  4. schooierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

schooieren [znw.] sustantivo

  1. schooieren
    Betteln; Schnorren

Translation Matrix for schooieren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
Betteln schooieren bedelen; schooien
Schnorren schooieren bedelen; schooien
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
betteln schooieren bedelen; bidden; in gebed zijn; klaplopen; op iemands zak teren; parasiteren; schooien; smeken; soebatten; verzoeken; vragen

Palabras relacionadas con "schooieren":