Neerlandés

Traducciones detalladas de simuleren de neerlandés a alemán

simuleren:

simuleren verbo (simuleer, simuleert, simuleerde, simuleerden, gesimuleerd)

  1. simuleren (fingeren; veinzen; voorwenden)
    simulieren; vortäuschen; sichverstellen; erfinden; vorgeben; spielen; vormachen; erdichten; heucheln; vortun
    • simulieren verbo (simuliere, simulierst, simuliert, simulierte, simuliertet, simuliert)
    • vortäuschen verbo (täusche vor, täuscht vor, täuschte vor, täuschtet vor, vorgetäuscht)
    • erfinden verbo (erfinde, erfindest, erfindet, erfand, erfandet, erfunden)
    • vorgeben verbo (gebe vor, gibst vor, gibt vor, gab vor, gabt vor, vorgegeben)
    • spielen verbo (spiele, spielst, spielt, spielte, spieltet, gespielt)
    • vormachen verbo (mache vor, machst vor, macht vor, machte vor, machtet vor, vorgemacht)
    • erdichten verbo (erdichte, erdichtest, erdichtet, erdichtete, erdichtetet, erdichtet)
    • heucheln verbo (heuchle, heuchelst, heuchelt, heuchelte, heucheltet, geheuchelt)
    • vortun verbo (tue vor, tust vor, tut vor, tat vor, tatet vor, vorgetan)

Conjugaciones de simuleren:

o.t.t.
  1. simuleer
  2. simuleert
  3. simuleert
  4. simuleren
  5. simuleren
  6. simuleren
o.v.t.
  1. simuleerde
  2. simuleerde
  3. simuleerde
  4. simuleerden
  5. simuleerden
  6. simuleerden
v.t.t.
  1. heb gesimuleerd
  2. hebt gesimuleerd
  3. heeft gesimuleerd
  4. hebben gesimuleerd
  5. hebben gesimuleerd
  6. hebben gesimuleerd
v.v.t.
  1. had gesimuleerd
  2. had gesimuleerd
  3. had gesimuleerd
  4. hadden gesimuleerd
  5. hadden gesimuleerd
  6. hadden gesimuleerd
o.t.t.t.
  1. zal simuleren
  2. zult simuleren
  3. zal simuleren
  4. zullen simuleren
  5. zullen simuleren
  6. zullen simuleren
o.v.t.t.
  1. zou simuleren
  2. zou simuleren
  3. zou simuleren
  4. zouden simuleren
  5. zouden simuleren
  6. zouden simuleren
en verder
  1. ben gesimuleerd
  2. bent gesimuleerd
  3. is gesimuleerd
  4. zijn gesimuleerd
  5. zijn gesimuleerd
  6. zijn gesimuleerd
diversen
  1. simuleer!
  2. simuleert!
  3. gesimuleerd
  4. simulerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for simuleren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
erdichten fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
erfinden fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden bedenken; beschouwen; bespiegelen; evolueren; fantaseren; in het leven roepen; maken; nadenken; ontwerpen; ontwikkelen; overdenken; overpeinzen; peinzen; scheppen; uitdenken; uitvinden; verdichten; verzinnen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
heucheln fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden draaien; huichelen; kolken; ronddraaien; voorbinden; voordoen
sichverstellen fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden
simulieren fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden
spielen fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden acteren; doen alsof; dramatiseren; een rol vertolken; excelleren; gokken; met geld spelen; onderscheiden; optreden; overtreffen; performen; schitteren; spelen; toneelspelen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken; zich aanstellen
vorgeben fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden iemand begunstigen; voorin schuiven; voorschuiven; voorspiegelen; voortrekken
vormachen fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden voorbinden; voordoen; wijsmaken
vortun fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden voorbinden; voordoen
vortäuschen fingeren; simuleren; veinzen; voorwenden iemand begunstigen; voorschuiven; voortrekken