Resumen
Neerlandés a alemán: más información...
- toneelspelen:
- toneelspel:
-
Wiktionary:
- toneelspelen → spielen
Neerlandés
Traducciones detalladas de toneelspelen de neerlandés a alemán
toneelspelen:
-
toneelspelen (doen alsof; spelen; zich aanstellen)
-
toneelspelen (acteren)
-
toneelspelen (een rol vertolken; acteren)
-
toneelspelen (komedie spelen; acteren; zich aanstellen)
Conjugaciones de toneelspelen:
o.t.t.
- speel toneel
- speelt toneel
- speelt toneel
- spelen toneel
- spelen toneel
- spelen toneel
o.v.t.
- speelde toneel
- speelde toneel
- speelde toneel
- speelden toneel
- speelden toneel
- speelden toneel
v.t.t.
- heb toneelgespeeld
- hebt toneelgespeeld
- heeft toneelgespeeld
- hebben toneelgespeeld
- hebben toneelgespeeld
- hebben toneelgespeeld
v.v.t.
- had toneelgespeeld
- had toneelgespeeld
- had toneelgespeeld
- hadden toneelgespeeld
- hadden toneelgespeeld
- hadden toneelgespeeld
o.t.t.t.
- zal toneelspelen
- zult toneelspelen
- zal toneelspelen
- zullen toneelspelen
- zullen toneelspelen
- zullen toneelspelen
o.v.t.t.
- zou toneelspelen
- zou toneelspelen
- zou toneelspelen
- zouden toneelspelen
- zouden toneelspelen
- zouden toneelspelen
en verder
- ben toneelgespeeld
- bent toneelgespeeld
- is toneelgespeeld
- zijn toneelgespeeld
- zijn toneelgespeeld
- zijn toneelgespeeld
diversen
- speel toneel!
- speelt toneel!
- toneelgespeeld
- toneelspelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toneelspelen:
Palabras relacionadas con "toneelspelen":
Wiktionary: toneelspelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• toneelspelen | → spielen | ↔ act — to perform a theatrical role |
toneelspelen forma de toneelspel:
-
het toneelspel (gemanierdheid)
Translation Matrix for toneelspel:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
Artigkeit | gemanierdheid; toneelspel | keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; properheid; smetteloosheid |
Höflichkeit | gemanierdheid; toneelspel | beleefdheid; beleefdheidsbetuiging; beschaafdheid; betamelijkheid; decorum; etiquette; fatsoen; fatsoenlijkheid; galanterie; gevoeglijkheid; hoffelijkheid; hoofsheid; keurigheid; netheid; onberispelijkheid; opgeruimdheid; ordelijkheid; plichtpleging; properheid; smetteloosheid; urbaniteit; welgemanierdheid; wellevendheid; welvoeglijkheid |