Resumen
Neerlandés a alemán:   más información...
  1. tuchtigen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de tuchtigen de neerlandés a alemán

tuchtigen:

tuchtigen verbo (tuchtig, tuchtigt, tuchtigde, tuchtigden, getuchtigd)

  1. tuchtigen (kastijden; geselen)
    kasteien; bestrafen; strafen; züchtigen
    • kasteien verbo (kasteie, kasteist, kasteit, kasteite, kasteitet, gekasteit)
    • bestrafen verbo (bestrafe, bestrafst, bestraft, bestrafte, bestraftet, bestraft)
    • strafen verbo (strafe, strafst, straft, strafte, straftet, gestraft)
    • züchtigen verbo (züchtige, züchtigst, züchtigt, züchtigte, züchtigtet, gezüchtigt)

Conjugaciones de tuchtigen:

o.t.t.
  1. tuchtig
  2. tuchtigt
  3. tuchtigt
  4. tuchtigen
  5. tuchtigen
  6. tuchtigen
o.v.t.
  1. tuchtigde
  2. tuchtigde
  3. tuchtigde
  4. tuchtigden
  5. tuchtigden
  6. tuchtigden
v.t.t.
  1. heb getuchtigd
  2. hebt getuchtigd
  3. heeft getuchtigd
  4. hebben getuchtigd
  5. hebben getuchtigd
  6. hebben getuchtigd
v.v.t.
  1. had getuchtigd
  2. had getuchtigd
  3. had getuchtigd
  4. hadden getuchtigd
  5. hadden getuchtigd
  6. hadden getuchtigd
o.t.t.t.
  1. zal tuchtigen
  2. zult tuchtigen
  3. zal tuchtigen
  4. zullen tuchtigen
  5. zullen tuchtigen
  6. zullen tuchtigen
o.v.t.t.
  1. zou tuchtigen
  2. zou tuchtigen
  3. zou tuchtigen
  4. zouden tuchtigen
  5. zouden tuchtigen
  6. zouden tuchtigen
en verder
  1. ben getuchtigd
  2. bent getuchtigd
  3. is getuchtigd
  4. zijn getuchtigd
  5. zijn getuchtigd
  6. zijn getuchtigd
diversen
  1. tuchtig!
  2. tuchtigt!
  3. getuchtigd
  4. tuchtigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tuchtigen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bestrafen geselen; kastijden; tuchtigen aanrekenen; aanwrijven; afstraffen; berispen; beschuldigen; bestraffen; blameren; gispen; iemand iets verwijten; kwalijk nemen; laken; manen; nadragen; sancties treffen; straffen; terechtwijzen; vermanen; verwijten; voor de voeten gooien; voorhouden; waarschuwen
kasteien geselen; kastijden; tuchtigen folteren; kwellen; martelen; pijnigen
strafen geselen; kastijden; tuchtigen afstraffen; bestraffen; sancties treffen; straffen
züchtigen geselen; kastijden; tuchtigen bestraffen; sancties treffen; straffen

Wiktionary: tuchtigen


Cross Translation:
FromToVia
tuchtigen disziplinieren; [[disziplinarisch bestrafen]] discipline — to punish someone in order to (re)gain control