Resumen


Neerlandés

Traducciones detalladas de vergenoegen de neerlandés a alemán

vergenoegen:

vergenoegen verbo (vergenoeg, vergenoegt, vergenoegde, vergenoegden, vergenoegd)

  1. vergenoegen (tevreden stellen)
    genügen; zufriedenstellen; stillen; befriedigen
    • genügen verbo (genüge, genügst, genügt, genügte, genügtet, genügt)
    • stillen verbo (stille, stillst, stillt, stillte, stilltet, gestillt)
    • befriedigen verbo (befriedige, befriedigst, befriedigt, befriedigte, befriedigtet, befriedigt)
  2. vergenoegen (iemand genoegen doen)
    genügen; befriedigen; jemandem genügen
    • genügen verbo (genüge, genügst, genügt, genügte, genügtet, genügt)
    • befriedigen verbo (befriedige, befriedigst, befriedigt, befriedigte, befriedigtet, befriedigt)

Conjugaciones de vergenoegen:

o.t.t.
  1. vergenoeg
  2. vergenoegt
  3. vergenoegt
  4. vergenoegen
  5. vergenoegen
  6. vergenoegen
o.v.t.
  1. vergenoegde
  2. vergenoegde
  3. vergenoegde
  4. vergenoegden
  5. vergenoegden
  6. vergenoegden
v.t.t.
  1. ben vergenoegd
  2. bent vergenoegd
  3. is vergenoegd
  4. zijn vergenoegd
  5. zijn vergenoegd
  6. zijn vergenoegd
v.v.t.
  1. was vergenoegd
  2. was vergenoegd
  3. was vergenoegd
  4. waren vergenoegd
  5. waren vergenoegd
  6. waren vergenoegd
o.t.t.t.
  1. zal vergenoegen
  2. zult vergenoegen
  3. zal vergenoegen
  4. zullen vergenoegen
  5. zullen vergenoegen
  6. zullen vergenoegen
o.v.t.t.
  1. zou vergenoegen
  2. zou vergenoegen
  3. zou vergenoegen
  4. zouden vergenoegen
  5. zouden vergenoegen
  6. zouden vergenoegen
en verder
  1. heb vergenoegd
  2. hebt vergenoegd
  3. heeft vergenoegd
  4. hebben vergenoegd
  5. hebben vergenoegd
  6. hebben vergenoegd
diversen
  1. vergenoeg!
  2. vergenoegt!
  3. vergenoegd
  4. vergenoegend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for vergenoegen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
befriedigen iemand genoegen doen; tevreden stellen; vergenoegen begeerte stillen; bevredigen; genoegdoen; verzadigen; voldoening geven; zich de buik vol eten
genügen iemand genoegen doen; tevreden stellen; vergenoegen begeerte stillen; bevredigen; genoeg zijn; toereikend zijn; voldoen; voldoende zijn; voldoening geven; volstaan
jemandem genügen iemand genoegen doen; vergenoegen
stillen tevreden stellen; vergenoegen een baby zogen; lessen; stelpen; stillen; verzadigen; zich de buik vol eten; zogen
zufriedenstellen tevreden stellen; vergenoegen afkopen; begeerte stillen; bevredigen; schadeloosstellen; tevredenstellen; verzadigen; voldoen; voldoening geven; volstaan; zich de buik vol eten