Resumen
Neerlandés a alemán: más información...
- wees:
- wee:
- wijzen:
-
Wiktionary:
- wees → Waise, Vollwaise, Halbwaise, Waisenkind, Waisenknabe, Waisenjunge, Waisenmädchen, Elternloser, Elternlose
- wee → Wehe
- wee → Schmerz, Leid, Weh, Ärger, Betrübnis, Gram, Harm, Verdruß, Kummer, Bestrafung, Strafe, Mühe, Mühsal, Bemühung, Versuch
- wijzen → zeigen, weisen
- wijzen → zeigen, bestimmen, andeuten, markieren, zeichnen, anzeichnen, kennzeichnen, angeben, weisen, anweisen, hinweisen, auslesen, wählen, auswählen, erwählen, aussuchen, auserwählen, eine Auswahl treffen
-
User Contributed Translations for wees:
- sei
Neerlandés
Traducciones detalladas de wees de neerlandés a alemán
wees:
-
de wees (weeskind)
-
de wees
Translation Matrix for wees:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
Waise | wees; weeskind | |
Waisenkind | wees; weeskind |
Palabras relacionadas con "wees":
Wiktionary: wees
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wees | → Waise; Vollwaise; Halbwaise; Waisenkind; Waisenknabe; Waisenjunge; Waisenmädchen; Elternloser; Elternlose | ↔ orphan — person whose (parent or) parents have died |
• wees | → Waise; Waisenknabe | ↔ orphelin — enfant qui a perdre son père et sa mère. |
wee:
-
de wee (perswee)
-
wee (bleekjes; zwak; ziekelijk; slap; pips; slapjes)
schlaff; schwach; schlapp; lustlos; kränklich; schwächlich; lahm; kraftlos; matt; hinfällig; hilflos; abgespannt; gebrechlich-
schlaff adj.
-
schwach adj.
-
schlapp adj.
-
lustlos adj.
-
kränklich adj.
-
schwächlich adj.
-
lahm adj.
-
kraftlos adj.
-
matt adj.
-
hinfällig adj.
-
hilflos adj.
-
abgespannt adj.
-
gebrechlich adj.
-
-
wee (helaas; och)
Translation Matrix for wee:
Palabras relacionadas con "wee":
Wiktionary: wee
wee
Cross Translation:
noun
-
meist im Plural: Kontraktion der Gebärmutter während der Geburt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wee | → Schmerz; Leid; Weh | ↔ douleur — impression de souffrance, état pénible produire par un mal physique. |
• wee | → Ärger; Betrübnis; Gram; Harm; Verdruß; Weh; Kummer; Bestrafung; Strafe; Mühe; Mühsal; Bemühung; Versuch; Schmerz | ↔ peine — punition, sanction ou châtiment infliger(e) pour une faute commettre, pour un acte jugé répréhensible ou coupable. |
wees forma de wijzen:
-
wijzen (attenderen)
aufmerksam machen; hinweisen; benachrichtigen; aufklären; informieren; signalisieren-
aufmerksam machen verbo (mache aufmerksam, machst aufmerksam, macht aufmerksam, machte aufmerksam, machtet aufmerksam, aufmerksam gemacht)
-
benachrichtigen verbo (benachrichtige, benachrichtigst, benachrichtigt, benachrichtigte, benachrichtigtet, benachrichtigt)
-
signalisieren verbo (signalisiere, signalisierst, signalisiert, signalisierte, signalisiertet, signalisiert)
-
-
wijzen (iets aanwijzen; aanduiden; indiceren; aangeven)
Conjugaciones de wijzen:
o.t.t.
- wijs
- wijst
- wijst
- wijzen
- wijzen
- wijzen
o.v.t.
- wees
- wees
- wees
- wezen
- wezen
- wezen
v.t.t.
- heb gewezen
- hebt gewezen
- heeft gewezen
- hebben gewezen
- hebben gewezen
- hebben gewezen
v.v.t.
- had gewezen
- had gewezen
- had gewezen
- hadden gewezen
- hadden gewezen
- hadden gewezen
o.t.t.t.
- zal wijzen
- zult wijzen
- zal wijzen
- zullen wijzen
- zullen wijzen
- zullen wijzen
o.v.t.t.
- zou wijzen
- zou wijzen
- zou wijzen
- zouden wijzen
- zouden wijzen
- zouden wijzen
diversen
- wijs!
- wijst!
- gewezen
- wijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for wijzen:
Palabras relacionadas con "wijzen":
Definiciones relacionadas de "wijzen":
Wiktionary: wijzen
wijzen
Cross Translation:
verb
wijzen
-
(inergatief) met de (wijs)vinger, hand of arm in een richting duiden
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wijzen | → zeigen | ↔ point — to extend finger |
• wijzen | → bestimmen; andeuten; markieren; zeichnen; anzeichnen; kennzeichnen; angeben; weisen; anweisen; hinweisen; zeigen; auslesen; wählen; auswählen; erwählen; aussuchen; auserwählen; eine Auswahl treffen | ↔ désigner — Traduction à trier |
• wijzen | → angeben; weisen; anweisen; hinweisen; zeigen; andeuten | ↔ indiquer — montrer, désigner une personne ou une chose. |
• wijzen | → angeben; weisen; anweisen; hinweisen; zeigen | ↔ montrer — faire voir ; exposer aux regards. |