Resumen
Neerlandés a inglés: más información...
- bezitten:
- bezit:
- Wiktionary:
-
User Contributed Translations for bezitten:
- posses
Neerlandés
Traducciones detalladas de bezitten de neerlandés a inglés
bezitten:
-
bezitten (in eigendom hebben; hebben; beschikken over)
Conjugaciones de bezitten:
o.t.t.
- bezit
- bezit
- bezit
- bezitten
- bezitten
- bezitten
o.v.t.
- bezat
- bezat
- bezat
- bezaten
- bezaten
- bezaten
v.t.t.
- heb bezeten
- hebt bezeten
- heeft bezeten
- hebben bezeten
- hebben bezeten
- hebben bezeten
v.v.t.
- had bezeten
- had bezeten
- had bezeten
- hadden bezeten
- hadden bezeten
- hadden bezeten
o.t.t.t.
- zal bezitten
- zult bezitten
- zal bezitten
- zullen bezitten
- zullen bezitten
- zullen bezitten
o.v.t.t.
- zou bezitten
- zou bezitten
- zou bezitten
- zouden bezitten
- zouden bezitten
- zouden bezitten
diversen
- bezit!
- bezit!
- bezeten
- bezittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bezitten:
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
have | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben | eigen; in eigendom hebben |
own | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben | eigen; in eigendom hebben |
possess | beschikken over; bezitten; hebben; in eigendom hebben | eigen; in eigendom hebben |
- | hebben | |
Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
own | bloedeigen; eigen |
Palabras relacionadas con "bezitten":
Sinónimos de "bezitten":
Antónimos de "bezitten":
Definiciones relacionadas de "bezitten":
bezit:
Translation Matrix for bezit:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
assets | activa; baten; bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have; tegoed | |
balance | activa; baten; bezit; tegoed | balans; bascule; equatie; evenwicht; evenwichtigheid; gelijkmaking; harmonie; overblijfsel; rekeningsaldo; rest; saldo; vereffening; waag; weegbrug; weeghuis; weegschaal |
commodities | bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have | goederen; handelsgoederen; handelswaar; koopwaar; waar; waren |
ownership | bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have | aanspraak; eigendom; eigendom van goederen; recht; rechtsgrond; rechtstitel; titel |
possession | bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have | bezitting |
possessions | activa; baten; bezit; tegoed | |
property | activa; baten; bezit; bezittingen; eigendom; goederen; have; tegoed | eigenschap; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; stigma |
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
balance | balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren |
Palabras relacionadas con "bezit":
Wiktionary: bezit
bezit
bezit
noun
-
collective net property of someone, especially a deceased person
-
law: nature and extent of a person's interest in, or ownership of, land
-
tangible, movable property
-
ownership
-
something owned