Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. lui:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de lui de neerlandés a inglés

lui:

lui [de ~] sustantivo, plural

  1. de lui (lieden; luitjes)
    the people; the folks

Translation Matrix for lui:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
folks lieden; lui; luitjes mensen
lazy gemakzucht
people lieden; lui; luitjes mensen; natie; volk
slack kolengruis
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
idle lanterfanten; leeglopen; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen; vrijlopen
people bevolken
slack lijntrekken
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
idle lui; niets doend; traag; werkschuw apathisch; doelloos; hol; ijdel; inactief; inhoudsloos; leeg; lethargisch; loos; niet-actief; nietszeggend; ongevuld
lazy lui; traag; werkschuw gemakzuchtig; langzaam; lijzig; log; loom; sloom; traag
slack lui; traag; werkschuw
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
bearing no interests lui; niets doend
slow lui; traag; werkschuw aarzelend; besluitloos; dralend; langzaam; leuterig; lijzig; log; loom; slepend; sloom; talmend; traag; treuzelachtig; treuzelend; weifelend
workshy lui; traag; werkschuw

Palabras relacionadas con "lui":


Antónimos de "lui":


Definiciones relacionadas de "lui":

  1. mensen1
    • dat zijn leuke lui1
  2. slaperig1
    • ik ben lui, ik ga naar bed1
  3. zonder zin om iets te doen1
    • hij maakt zich niet zo druk, hij is een beetje lui1

Wiktionary: lui

lui
adjective
  1. werkschuw, niet houden van inspanning of werk
noun
  1. lieden, mensen
lui
adjective
  1. eye: squinting because of weak muscles
  2. unwilling to work
  3. reluctant to work
noun
  1. a body of human beings; a group of two or more persons

Cross Translation:
FromToVia
lui people Leute — eine Gruppe von Personen, Menschen meist unbestimmter, aber auch bestimmter Anzahl
lui people LeuteKollektivum: die Menschen im Allgemeinen, gewöhnliche Menschen
lui lazy paresseux — Qui est naturellement enclin à éviter l’action, le travail, l’effort, à ne pas se donner de peine.