Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. plant:
  2. planten:
  3. plannen:
  4. Wiktionary:
Inglés a neerlandés:   más información...
  1. plant:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de plant de neerlandés a inglés

plant:

plant [de ~ (m)] sustantivo

  1. de plant (gewas)
    the plant
    • plant [the ~] sustantivo

plant

  1. plant (basilicum)
    the basil
    • basil [the ~] sustantivo

Translation Matrix for plant:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
basil basilicum; plant
plant gewas; plant fabriek
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
plant aardappelen poten; beplanten; in de grond zetten; planten; poten

Palabras relacionadas con "plant":


Definiciones relacionadas de "plant":

  1. een stengel die groeit, met wortels en bladeren1
    • voor het raam staat een plant1

Wiktionary: plant

plant
noun
  1. een organisme dat kooldioxide opneemt en zuurstof afgeeft
  2. een van stengel en bladeren voorzien gewas dat zijn voedsel uit de aarde opneemt
plant
noun
  1. person with severely reduced mental capacities due to brain damage
  2. perennial plant
  3. organism capable of photosynthesis
  4. any plant
  5. a person whose brain has been damaged

Cross Translation:
FromToVia
plant plant PflanzeBotanik: eukaryotischer Organismus, der meist in der Lage ist Photosynthese zu betreiben
plant plant plante — Végétal

plant forma de planten:

planten verbo (plant, plantte, plantten, geplant)

  1. planten (in de grond zetten; poten)
    to plant; to implant
    • plant verbo (plants, planted, planting)
    • implant verbo (implants, implanted, implanting)
  2. planten (telen; kweken; fokken; )
    to cultivate; to breed; to clone
    • cultivate verbo (cultivates, cultivated, cultivating)
    • breed verbo (breeds, bred, breeding)
    • clone verbo (clones, cloned, cloning)

Conjugaciones de planten:

o.t.t.
  1. plant
  2. plant
  3. plant
  4. planten
  5. planten
  6. planten
o.v.t.
  1. plantte
  2. plantte
  3. plantte
  4. plantten
  5. plantten
  6. plantten
v.t.t.
  1. heb geplant
  2. hebt geplant
  3. heeft geplant
  4. hebben geplant
  5. hebben geplant
  6. hebben geplant
v.v.t.
  1. had geplant
  2. had geplant
  3. had geplant
  4. hadden geplant
  5. hadden geplant
  6. hadden geplant
o.t.t.t.
  1. zal planten
  2. zult planten
  3. zal planten
  4. zullen planten
  5. zullen planten
  6. zullen planten
o.v.t.t.
  1. zou planten
  2. zou planten
  3. zou planten
  4. zouden planten
  5. zouden planten
  6. zouden planten
diversen
  1. plant!
  2. plant!
  3. geplant
  4. plantend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

planten [het ~] sustantivo

  1. het planten (aanplanten; aankweken)
    the plantation; the cultivating; the growing; the planting
  2. het planten (beplanting; poten; aanplant)
    the vegetation; the planting

Translation Matrix for planten:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
clone kloon
cultivating aankweken; aanplanten; planten beschaven; bevorderen; cultiveren; kweken; ontwikkelen; stimuleren; telen; verbouwen; vormen
growing aankweken; aanplanten; planten aanfok; aangroei; aankweek; aankweken; aanplant; aanwas; cultuur; fok; fokkerij; kweken; reproductie; teelt; telen; uitdijen; uitdijing; verbouw; verbouwen; voortbrenging; voortplanting
plant fabriek; gewas; plant
plantation aankweken; aanplanten; planten aanplant; culture; plantage
planting aankweken; aanplant; aanplanten; beplanting; gewas; planten; poten; vegetatie aanplanting
vegetation aanplant; beplanting; gewas; planten; poten; vegetatie
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
breed aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen fokken; kweken; opfokken
clone aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen klonen
cultivate aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen beschaven; civiliseren; cultiveren; fokken; kweken; ontginnen; ontwikkelen; opfokken; voor landbouw klaar maken
implant in de grond zetten; planten; poten implanteren; inplanten
plant in de grond zetten; planten; poten aardappelen poten; beplanten; poten
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
growing groeiend; in toenemende mate; meer en meer; toenemend; verbouwend
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
cultivating verbouwend

Palabras relacionadas con "planten":


Wiktionary: planten

planten
noun
  1. een taxonomische groep waarvan de meeste leden uit cellulose bestaande celwanden hebben en aan fotosynthese doen
verb
  1. (een plant) in de aarde zetten om te laten groeien of bloeien
planten
verb
  1. place in soil or other substrate in order that it may live and grow

Cross Translation:
FromToVia
planten plant planter — Fixer une plante en terre pour qu’elle prenne racine.

plannen:

plannen verbo (plan, plant, plande, planden, gepland)

  1. plannen
    to plan; to contrive; to set up; to devise; to plot
    • plan verbo (plans, planned, planning)
    • contrive verbo (contrives, contrived, contriving)
    • set up verbo (sets up, set up, setting up)
    • devise verbo (devises, devised, devising)
    • plot verbo (plots, plotted, plotting)
  2. plannen
    to schedule
    – To program a computer to perform a specified action at a specified time and date. 2
    • schedule verbo (schedules, scheduled, scheduling)

Conjugaciones de plannen:

o.t.t.
  1. plan
  2. plant
  3. plant
  4. plannen
  5. plannen
  6. plannen
o.v.t.
  1. plande
  2. plande
  3. plande
  4. planden
  5. planden
  6. planden
v.t.t.
  1. heb gepland
  2. hebt gepland
  3. heeft gepland
  4. hebben gepland
  5. hebben gepland
  6. hebben gepland
v.v.t.
  1. had gepland
  2. had gepland
  3. had gepland
  4. hadden gepland
  5. hadden gepland
  6. hadden gepland
o.t.t.t.
  1. zal plannen
  2. zult plannen
  3. zal plannen
  4. zullen plannen
  5. zullen plannen
  6. zullen plannen
o.v.t.t.
  1. zou plannen
  2. zou plannen
  3. zou plannen
  4. zouden plannen
  5. zouden plannen
  6. zouden plannen
en verder
  1. ben gepland
  2. bent gepland
  3. is gepland
  4. zijn gepland
  5. zijn gepland
  6. zijn gepland
diversen
  1. plan!
  2. plant!
  3. gepland
  4. plannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for plannen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
plan grondplan; opzet; plan; planning; plattegrond; project; situatieschets; situatietekening; stadskaart
plot bouwterrein; complot; gebied; intrige; kavel; perceel; plot; samenspanning; samenzwering; terrein; verwikkeling
schedule lijst; planning; tabel; tafel; vliegschema
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
contrive plannen bedenken; fantaseren; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorwenden
devise plannen bedenken; beramen; fantaseren; legateren; nalaten; plan beramen; ramen; schatten; taxeren; uitdenken; verdichten; vererven; vermaken; verzinnen; voorwenden; zinnen
plan plannen bedenken; beramen; inplannen; plan beramen; van plan zijn; verzinnen; zinnen
plot plannen bedenken; beramen; complotteren; plan beramen; verzinnen; zinnen
schedule plannen
set up plannen aanbrengen; aanleggen; aanvangen; beginnen; bouwen; construeren; inrichten; installeren; monteren en aansluiten; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; starten; van start gaan
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
set up gesticht; opgericht

Palabras relacionadas con "plannen":


Wiktionary: plannen

plannen
verb
  1. (intransitive) plan
  2. to create a plan for
  3. to intend
  4. put together the schedule of an event
  5. schedule

Traducciones automáticas externas:

Traducciones relacionadas de plant



Inglés

Traducciones detalladas de plant de inglés a neerlandés

plant:

plant [the ~] sustantivo

  1. the plant
    de plant; het gewas
    • plant [de ~ (m)] sustantivo
    • gewas [het ~] sustantivo
  2. the plant (factory)
    de fabriek

to plant verbo (plants, planted, planting)

  1. to plant (implant)
    planten; in de grond zetten; poten
  2. to plant
    poten; aardappelen poten
  3. to plant
    beplanten
    • beplanten verbo (beplant, beplantte, beplantten, beplant)

Conjugaciones de plant:

present
  1. plant
  2. plant
  3. plants
  4. plant
  5. plant
  6. plant
simple past
  1. planted
  2. planted
  3. planted
  4. planted
  5. planted
  6. planted
present perfect
  1. have planted
  2. have planted
  3. has planted
  4. have planted
  5. have planted
  6. have planted
past continuous
  1. was planting
  2. were planting
  3. was planting
  4. were planting
  5. were planting
  6. were planting
future
  1. shall plant
  2. will plant
  3. will plant
  4. shall plant
  5. will plant
  6. will plant
continuous present
  1. am planting
  2. are planting
  3. is planting
  4. are planting
  5. are planting
  6. are planting
subjunctive
  1. be planted
  2. be planted
  3. be planted
  4. be planted
  5. be planted
  6. be planted
diverse
  1. plant!
  2. let's plant!
  3. planted
  4. planting
1. I, 2. you, 3. he/she/it, 4. we, 5. you, 6. they

Translation Matrix for plant:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
fabriek factory; plant
gewas plant covering; crop; cultivated plants; cultivation; overgrowth; planting; vegetation
plant plant
planten cultivating; growing; plantation; planting; vegetation
poten planting; vegetation
- flora; industrial plant; plant life; works
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
aardappelen poten plant
beplanten plant
in de grond zetten implant; plant
planten implant; plant breed; clone; cultivate
poten implant; plant
- constitute; embed; engraft; establish; found; imbed; implant; institute; set
Not SpecifiedTraducciones relacionadasOther Translations
plant basil
OtherTraducciones relacionadasOther Translations
- herb

Palabras relacionadas con "plant":


Sinónimos de "plant":


Definiciones relacionadas de "plant":

  1. (botany) a living organism lacking the power of locomotion3
  2. buildings for carrying on industrial labor3
    • they built a large plant to manufacture automobiles3
  3. something planted secretly for discovery by another3
    • the police used a plant to trick the thieves3
    • he claimed that the evidence against him was a plant3
  4. an actor situated in the audience whose acting is rehearsed but seems spontaneous to the audience3
  5. put firmly in the mind3
  6. place something or someone in a certain position in order to secretly observe or deceive3
    • plant bugs in the dissident's apartment3
  7. fix or set securely or deeply3
    • He planted a knee in the back of his opponent3
  8. put or set (seeds, seedlings, or plants) into the ground3
    • Let's plant flowers in the garden3
  9. set up or lay the groundwork for3
  10. place into a river3
    • plant fish3

Wiktionary: plant

plant
noun
  1. organism capable of photosynthesis
  2. -
verb
  1. place in soil or other substrate in order that it may live and grow
plant
verb
  1. bezetten met de geschikte planten
  2. (een plant) in de aarde zetten om te laten groeien of bloeien
  3. ondiep in de aarde stoppen, met name van bollen, wortels, zaden e.d. om deze te laten groeien
noun
  1. een organisme dat kooldioxide opneemt en zuurstof afgeeft
  2. een van stengel en bladeren voorzien gewas dat zijn voedsel uit de aarde opneemt
  3. een taxonomische groep waarvan de meeste leden uit cellulose bestaande celwanden hebben en aan fotosynthese doen

Cross Translation:
FromToVia
plant fabriek Fabrik — die Gesamtheit aller Gebäude, Produktionsanlagen, Belegschaft und Leitung an einem Standort zum Zweck der industriellen Massenproduktion
plant plant PflanzeBotanik: eukaryotischer Organismus, der meist in der Lage ist Photosynthese zu betreiben
plant fabriek; bedrijf Werk — Betriebsstätte, an der Produkte industriell hergestellt oder bearbeitet werden
plant fabriek fabrique — industrie|fr bâtiment où l’on fabriquer des objets destiner aux différents usages de la vie ; usine.
plant plant; zool; voetzool plante — Végétal
plant planten; poten planter — Fixer une plante en terre pour qu’elle prenne racine.
plant metaalfabriek; fabriek usineétablissement pourvoir de machines, où l’on travailler des matières premier pour en tirer certains produits.

Traducciones automáticas externas:

Traducciones relacionadas de plant