Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. voorzien:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de voorzagen de neerlandés a inglés

voorzagen forma de voorzien:

voorzien verbo (voorzie, voorziet, voorzag, voorzagen, voorzien)

  1. voorzien (tevoren zien)
    to foresee; to anticipate
    • foresee verbo (foresees, foresaw, foreseeing)
    • anticipate verbo (anticipates, anticipated, anticipating)

Conjugaciones de voorzien:

o.t.t.
  1. voorzie
  2. voorziet
  3. voorziet
  4. voorzien
  5. voorzien
  6. voorzien
o.v.t.
  1. voorzag
  2. voorzag
  3. voorzag
  4. voorzagen
  5. voorzagen
  6. voorzagen
v.t.t.
  1. heb voorzien
  2. hebt voorzien
  3. heeft voorzien
  4. hebben voorzien
  5. hebben voorzien
  6. hebben voorzien
v.v.t.
  1. had voorzien
  2. had voorzien
  3. had voorzien
  4. hadden voorzien
  5. hadden voorzien
  6. hadden voorzien
o.t.t.t.
  1. zal voorzien
  2. zult voorzien
  3. zal voorzien
  4. zullen voorzien
  5. zullen voorzien
  6. zullen voorzien
o.v.t.t.
  1. zou voorzien
  2. zou voorzien
  3. zou voorzien
  4. zouden voorzien
  5. zouden voorzien
  6. zouden voorzien
diversen
  1. voorzie!
  2. voorziet!
  3. voorzien
  4. voorziend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voorzien:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
anticipate tevoren zien; voorzien aanvoelen; anticiperen; tegemoetzien; uitkijken naar; verwachten; vooruitkijken; vooruitlopen op; vooruitzien; voorvoelen
foresee tevoren zien; voorzien

Definiciones relacionadas de "voorzien":

  1. ervoor zorgen dat hij het krijgt1
    • de melkboer voorziet mij van melkprodukten1
  2. het proberen te pakken te krijgen1
    • hij heeft het voorzien op mijn schilderij1
  3. het van tevoren aan zien komen1
    • denk je dat het goed zal gaan? nee, ik voorzie moeilijkheden1

Wiktionary: voorzien

voorzien
verb
  1. een profetische blik hebben
  2. voorzorgen treffen
voorzien
verb
  1. to mark with a line
  2. encircle with a halo
  3. to anticipate
  4. -
  5. to give what is needed or desired
  6. to furnish with
  7. destine
  8. furnish
  9. use a trope
  1. past participle of foresee

Cross Translation:
FromToVia
voorzien equip ausstatten — etwas bestücken


Wiktionary: voorzagen

voorzagen
en-simple past o
  1. simple past of "to foresee"