Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. bezigen:
  2. Wiktionary:
    • bezigen → use


Neerlandés

Traducciones detalladas de bezigen de neerlandés a inglés

bezigen:

bezigen verbo (bezig, bezigt, bezigde, bezigden, gebezigd)

  1. bezigen (gebruiken; hanteren; gebruik maken van)
    to utilize; to make use of; to employ; to handle; to practise; to use; to take; to practice; to utilise
    • utilize verbo, americano (utilizes, utilized, utilizing)
    • make use of verbo (makes use of, made use of, making use of)
    • employ verbo (emploies, employed, employing)
    • handle verbo (handles, handled, handling)
    • practise verbo, británico (practises, practised, practising)
    • use verbo (uses, used, using)
    • take verbo (takes, took, taking)
    • practice verbo, americano (practices, practiced, practicing)
    • utilise verbo, británico
  2. bezigen (gebruiken; toepassen; aanwenden)
    apply; to use
    • apply verbo
    • use verbo (uses, used, using)

Conjugaciones de bezigen:

o.t.t.
  1. bezig
  2. bezigt
  3. bezigt
  4. bezigen
  5. bezigen
  6. bezigen
o.v.t.
  1. bezigde
  2. bezigde
  3. bezigde
  4. bezigden
  5. bezigden
  6. bezigden
v.t.t.
  1. heb gebezigd
  2. hebt gebezigd
  3. heeft gebezigd
  4. hebben gebezigd
  5. hebben gebezigd
  6. hebben gebezigd
v.v.t.
  1. had gebezigd
  2. had gebezigd
  3. had gebezigd
  4. hadden gebezigd
  5. hadden gebezigd
  6. hadden gebezigd
o.t.t.t.
  1. zal bezigen
  2. zult bezigen
  3. zal bezigen
  4. zullen bezigen
  5. zullen bezigen
  6. zullen bezigen
o.v.t.t.
  1. zou bezigen
  2. zou bezigen
  3. zou bezigen
  4. zouden bezigen
  5. zouden bezigen
  6. zouden bezigen
diversen
  1. bezig!
  2. bezigt!
  3. gebezigd
  4. bezigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for bezigen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
handle beugel; deurklink; deurkruk; draagbeugel; greep; handvat in de vorm van stok; heft; hengsel; ingang; kruk; oor; oor van een kopje; steel
practice aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
practise aanwenden; aanwending; dokteren; ervaring; gebruik; oefening; oplappen; praktijk; routine; toepassing; uitoefening; vaardigheidsoefening; werkervaring
take baat; gewin; profijt; winst
use aanwenden; aanwending; behandeling; consumptie; doel; gebruik; hantering; inzet; nut; nuttigheid; toepassing; verbruik; waarde; zin
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
apply aanwenden; bezigen; gebruiken; toepassen aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; gelden; geneesmiddel toedienen; geven; ingeven; omleggen; solliciteren; toedienen; toepassen; utiliseren; van kracht zijn; verstrekken; zich aanmelden; zich melden; zich opgeven
employ bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aannemen; aantrekken; aanwenden; benutten; detacheren; gebruik maken van; gebruiken; in dienst nemen; inhuren; tewerkstellen; toepassen; uitzenden; utiliseren
handle bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren behandelen; bejegenen; iets afhandelen; verhandelen; verkopen
make use of bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; benutten; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren
practice bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; coachen; gebruiken; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
practise bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; bekwamen; benutten; beoefenen; coachen; gebruiken; harden; herhalen; instuderen; leren; oefenen; ontwikkelen; praktiseren; repeteren; sport uitoefenen; toepassen; trainen; uitoefenen
take bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aannemen; aanpakken; aanvaarden; aanwenden; accepteren; achteroverdrukken; afhalen; afnemen; benemen; benutten; bezetten; cadeau aannemen; gappen; gebruik maken van; gebruiken; grijpen; ingrijpen; innemen; inpikken; jatten; kapen; leegstelen; medicijn innemen; meenemen; naartoe brengen; nemen; ontfutselen; ontnemen; ontvreemden; ophalen; pakken; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; toegrijpen; toepassen; toetasten; toeëigenen; utiliseren; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; verstouwen; verstuwen; vervreemden; weghalen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken; zich bedienen
use aanwenden; bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; toepassen aangrijpen; aanwenden; benutten; consumeren; doorjagen; gebruik maken van; gebruiken; gebruikmaken; opmaken; toepassen; utiliseren; verbruiken
utilise bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; benutten; consumeren; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren; verbruiken
utilize bezigen; gebruik maken van; gebruiken; hanteren aangrijpen; aanwenden; benutten; consumeren; gebruik maken van; gebruiken; toepassen; utiliseren; verbruiken

Wiktionary: bezigen

bezigen
verb
  1. gebruik maken van iets
    • bezigenuse