Resumen
Neerlandés a inglés: más información...
- matig:
- matigen:
-
Wiktionary:
- matig → moderate
- matig → receptive, moderate, reasonable, approachable, communicative, get-at-able, accessible
- matigen → moderate, temper
- matigen → slow down, moderate, abate, alleviate, decelerate
Neerlandés
Traducciones detalladas de matig de neerlandés a inglés
matig:
-
matig (middelmatig)
-
matig (niet al te best; zwak; middelmatig; min; zwakjes; onbeduidend)
mediocre; feeble; poor; not very good; not bad-
mediocre adj.
-
feeble adj.
-
poor adj.
-
not very good adj.
-
not bad adj.
-
-
matig (sober; eenvoudig)
Translation Matrix for matig:
Palabras relacionadas con "matig":
Definiciones relacionadas de "matig":
Wiktionary: matig
matig
Cross Translation:
adjective
matig
-
in geringere mate dan mogelijk of gewenst
- matig → moderate
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• matig | → receptive; moderate; reasonable; approachable; communicative; get-at-able; accessible | ↔ abordable — rare|fr Qu’on peut aborder. |
matig forma de matigen:
-
matigen (beheersen; bedwingen; beteugelen; bedaren; intomen)
-
matigen (geld besparen; besparen; minder gebruiken)
-
matigen (met mate gebruiken)
-
matigen (bezuinigen; besparen; korten)
-
matigen (minder gebruiken; besparen)
-
matigen (zich matigen; dempen; temperen)
Conjugaciones de matigen:
o.t.t.
- matig
- matigt
- matigt
- matigen
- matigen
- matigen
o.v.t.
- matigde
- matigde
- matigde
- matigden
- matigden
- matigden
v.t.t.
- heb gematigd
- hebt gematigd
- heeft gematigd
- hebben gematigd
- hebben gematigd
- hebben gematigd
v.v.t.
- had gematigd
- had gematigd
- had gematigd
- hadden gematigd
- hadden gematigd
- hadden gematigd
o.t.t.t.
- zal matigen
- zult matigen
- zal matigen
- zullen matigen
- zullen matigen
- zullen matigen
o.v.t.t.
- zou matigen
- zou matigen
- zou matigen
- zouden matigen
- zouden matigen
- zouden matigen
en verder
- ben gematigd
- bent gematigd
- is gematigd
- zijn gematigd
- zijn gematigd
- zijn gematigd
diversen
- matig!
- matigt!
- gematigd
- matigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze