Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. instrueren:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de instrueren de neerlandés a inglés

instrueren:

instrueren verbo (instrueer, instrueert, instrueerde, instrueerden, geïnstrueerd)

  1. instrueren (opdracht geven; opdragen; instructie geven)
    assign to; to instruct; give an order

Conjugaciones de instrueren:

o.t.t.
  1. instrueer
  2. instrueert
  3. instrueert
  4. instrueren
  5. instrueren
  6. instrueren
o.v.t.
  1. instrueerde
  2. instrueerde
  3. instrueerde
  4. instrueerden
  5. instrueerden
  6. instrueerden
v.t.t.
  1. heb geïnstrueerd
  2. hebt geïnstrueerd
  3. heeft geïnstrueerd
  4. hebben geïnstrueerd
  5. hebben geïnstrueerd
  6. hebben geïnstrueerd
v.v.t.
  1. had geïnstrueerd
  2. had geïnstrueerd
  3. had geïnstrueerd
  4. hadden geïnstrueerd
  5. hadden geïnstrueerd
  6. hadden geïnstrueerd
o.t.t.t.
  1. zal instrueren
  2. zult instrueren
  3. zal instrueren
  4. zullen instrueren
  5. zullen instrueren
  6. zullen instrueren
o.v.t.t.
  1. zou instrueren
  2. zou instrueren
  3. zou instrueren
  4. zouden instrueren
  5. zouden instrueren
  6. zouden instrueren
en verder
  1. ben geïnstrueerd
  2. bent geïnstrueerd
  3. is geïnstrueerd
  4. zijn geïnstrueerd
  5. zijn geïnstrueerd
  6. zijn geïnstrueerd
diversen
  1. instrueer!
  2. instrueert!
  3. geïnstrueerd
  4. instruerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for instrueren:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
assign to instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen
give an order instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen
instruct instructie geven; instrueren; opdracht geven; opdragen bijbrengen; doceren; gebieden; gelasten; inlichten; lesgeven; onderrichten; onderwijzen; voorlichten; voorschrijven

Wiktionary: instrueren

instrueren
verb
  1. een vaardigheid onderwijzen
instrueren
verb
  1. teach, give instruction
  2. to instruct