Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. afgrazen:


Neerlandés

Traducciones detalladas de afgrazen de neerlandés a inglés

afgrazen:

afgrazen verbo (graas af, graast af, graasde af, graasden af, afgegrazen)

  1. afgrazen (grazen; weiden; graseten)
    to graze; to pasture; to browse
    • graze verbo (grazes, grazed, grazing)
    • pasture verbo (pastures, pastured, pasturing)
    • browse verbo (browses, browsed, browsing)

Conjugaciones de afgrazen:

o.t.t.
  1. graas af
  2. graast af
  3. graast af
  4. grazen af
  5. grazen af
  6. grazen af
o.v.t.
  1. graasde af
  2. graasde af
  3. graasde af
  4. graasden af
  5. graasden af
  6. graasden af
v.t.t.
  1. heb afgegrazen
  2. hebt afgegrazen
  3. heeft afgegrazen
  4. hebben afgegrazen
  5. hebben afgegrazen
  6. hebben afgegrazen
v.v.t.
  1. had afgegrazen
  2. had afgegrazen
  3. had afgegrazen
  4. hadden afgegrazen
  5. hadden afgegrazen
  6. hadden afgegrazen
o.t.t.t.
  1. zal afgrazen
  2. zult afgrazen
  3. zal afgrazen
  4. zullen afgrazen
  5. zullen afgrazen
  6. zullen afgrazen
o.v.t.t.
  1. zou afgrazen
  2. zou afgrazen
  3. zou afgrazen
  4. zouden afgrazen
  5. zouden afgrazen
  6. zouden afgrazen
diversen
  1. graas af!
  2. graast af!
  3. afgegrazen
  4. afgrazende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afgrazen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
graze krab; krabwond; kras; ontvellen; ontvelling; schaafwond; schampschot; schram; schrammetje
pasture grasland; wei; weide; weiland
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
browse afgrazen; graseten; grazen; weiden bladeren; browsen; grasduinen; neuzen; snuffelen; speuren; zoeken
graze afgrazen; graseten; grazen; weiden ontvellen; schampen; stropen
pasture afgrazen; graseten; grazen; weiden