Neerlandés
Traducciones detalladas de afranselen de neerlandés a inglés
afranselen:
-
afranselen (aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; afrossen; toetakelen)
-
afranselen (iemand toetakelen)
Conjugaciones de afranselen:
o.t.t.
- ransel af
- ranselt af
- ranselt af
- ranselen af
- ranselen af
- ranselen af
o.v.t.
- ranselde af
- ranselde af
- ranselde af
- ranselden af
- ranselden af
- ranselden af
v.t.t.
- heb afgeranseld
- hebt afgeranseld
- heeft afgeranseld
- hebben afgeranseld
- hebben afgeranseld
- hebben afgeranseld
v.v.t.
- had afgeranseld
- had afgeranseld
- had afgeranseld
- hadden afgeranseld
- hadden afgeranseld
- hadden afgeranseld
o.t.t.t.
- zal afranselen
- zult afranselen
- zal afranselen
- zullen afranselen
- zullen afranselen
- zullen afranselen
o.v.t.t.
- zou afranselen
- zou afranselen
- zou afranselen
- zouden afranselen
- zouden afranselen
- zouden afranselen
diversen
- ransel af!
- ranselt af!
- afgeranseld
- afranselende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afranselen (afranseling; pak slaag; afrossen)
Translation Matrix for afranselen:
Wiktionary: afranselen
afranselen
afranselen
Cross Translation:
verb
-
to beat with a cane
- cane → [[stokslagen geven]]; afranselen
-
apply corporal punishment
-
To hit or strike heavily and repeatedly
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afranselen | → applaud; bang; beat; break; clap; coin; cream; fan; fly; hammer; hit; palpitate; pound; retreat; scour; scuffle; slam; strike; thrash; thresh; throb; wallop; shuffle; whip; whisk | ↔ battre — frapper de coups répétés. |
• afranselen | → thresh; hammer; thrash; wallop | ↔ rosser — (familier, fr) battre quelqu’un violemment, le rouer de coups. |