Neerlandés

Traducciones detalladas de afranselen de neerlandés a inglés

afranselen:

afranselen verbo (ransel af, ranselt af, ranselde af, ranselden af, afgeranseld)

  1. afranselen (aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; afrossen; toetakelen)
    to whip; to rack; to trounce; to lash; to beat up; to flog; to castigate; to whack; to drub
    • whip verbo (whips, whipped, whipping)
    • rack verbo (racks, racked, racking)
    • trounce verbo (trounces, trounced, trouncing)
    • lash verbo (lashes, lashed, lashing)
    • beat up verbo (beats up, beated up, beating up)
    • flog verbo (flogs, flogged, flogging to)
    • castigate verbo (castigates, castigated, castigating)
    • whack verbo (whacks, whacked, whacking)
    • drub verbo (drubs, drubbed, drubbing)
  2. afranselen (iemand toetakelen)
    to beat up; to knock about
    • beat up verbo (beats up, beated up, beating up)
    • knock about verbo (knocks about, knocked about, knocking about)

Conjugaciones de afranselen:

o.t.t.
  1. ransel af
  2. ranselt af
  3. ranselt af
  4. ranselen af
  5. ranselen af
  6. ranselen af
o.v.t.
  1. ranselde af
  2. ranselde af
  3. ranselde af
  4. ranselden af
  5. ranselden af
  6. ranselden af
v.t.t.
  1. heb afgeranseld
  2. hebt afgeranseld
  3. heeft afgeranseld
  4. hebben afgeranseld
  5. hebben afgeranseld
  6. hebben afgeranseld
v.v.t.
  1. had afgeranseld
  2. had afgeranseld
  3. had afgeranseld
  4. hadden afgeranseld
  5. hadden afgeranseld
  6. hadden afgeranseld
o.t.t.t.
  1. zal afranselen
  2. zult afranselen
  3. zal afranselen
  4. zullen afranselen
  5. zullen afranselen
  6. zullen afranselen
o.v.t.t.
  1. zou afranselen
  2. zou afranselen
  3. zou afranselen
  4. zouden afranselen
  5. zouden afranselen
  6. zouden afranselen
diversen
  1. ransel af!
  2. ranselt af!
  3. afgeranseld
  4. afranselende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afranselen [znw.] sustantivo

  1. afranselen (afranseling; pak slaag; afrossen)
    the whipping; the lashing; the trashing

Translation Matrix for afranselen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
lash handslag; wimper
lashing afranselen; afranseling; afrossen; pak slaag sjorring
rack heugelstang; latwerk; pijnbank; rek; stellage; stelling
trashing afranselen; afranseling; afrossen; pak slaag
whip karwats; zweep
whipping afranselen; afranseling; afrossen; pak slaag
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
beat up aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; iemand toetakelen; in elkaar timmeren; toetakelen billekoek geven; een pak slaag geven; in elkaar slaan; klutsen; mishandelen; molesteren; pijnigen; toetakelen
castigate aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen afstraffen; berispen; hekelen; manen; straffen; terechtwijzen; verketteren; vermanen; waarschuwen
drub aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen knuppelen
flog aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen versjacheren
knock about afranselen; iemand toetakelen in elkaar slaan; ronddarren; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; rondwaren; rondzwalken; toetakelen
lash aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen vastbinden; vastsjorren
rack aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen overhevelen; overtappen
trounce aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen
whack aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen
whip aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar timmeren; toetakelen billekoek geven; een pak slaag geven; klutsen

Wiktionary: afranselen

afranselen
verb
  1. een pak slaag geven
afranselen
verb
  1. to beat with a cane
  2. apply corporal punishment
  3. To hit or strike heavily and repeatedly

Cross Translation:
FromToVia
afranselen applaud; bang; beat; break; clap; coin; cream; fan; fly; hammer; hit; palpitate; pound; retreat; scour; scuffle; slam; strike; thrash; thresh; throb; wallop; shuffle; whip; whisk battrefrapper de coups répétés.
afranselen thresh; hammer; thrash; wallop rosser — (familier, fr) battre quelqu’un violemment, le rouer de coups.