Neerlandés
Traducciones detalladas de belastend de neerlandés a inglés
belastend:
-
belastend (bezwarend)
Translation Matrix for belastend:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
damaging | beschadigen; beschadiging; kwetsen; schade toebrengen | |
Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
aggravating | belastend; bezwarend | bezwaarlijk; ergerlijk; hinderlijk; irritant; lastig; met bezwaren; onaangenaam; storend; vervelend |
damaging | belastend; bezwarend | schade berokkenend; schadelijk; schadend |
incriminating | belastend; bezwarend | bezwaarlijk; lastig; met bezwaren |
belastend forma de belasten:
-
belasten (opdragen)
Conjugaciones de belasten:
o.t.t.
- belast
- belast
- belast
- belasten
- belasten
- belasten
o.v.t.
- belastte
- belastte
- belastte
- belastten
- belastten
- belastten
v.t.t.
- heb belast
- hebt belast
- heeft belast
- hebben belast
- hebben belast
- hebben belast
v.v.t.
- had belast
- had belast
- had belast
- hadden belast
- hadden belast
- hadden belast
o.t.t.t.
- zal belasten
- zult belasten
- zal belasten
- zullen belasten
- zullen belasten
- zullen belasten
o.v.t.t.
- zou belasten
- zou belasten
- zou belasten
- zouden belasten
- zouden belasten
- zouden belasten
diversen
- belast!
- belast!
- belast
- belastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for belasten:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
burden | draaglast; emotionele spanning; gespannenheid; gevoelslast; last; spanning | |
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
aggravate | belasten; opdragen | aanmoedigen; iemand motiveren; prikkelen; stimuleren; verergeren |
burden | belasten; opdragen | opzadelen |
Wiktionary: belasten
belasten
Cross Translation:
verb
belasten
-
gewichten plaatsen op
- belasten → load
-
zich ~ met: de verantwoordelijkheid of uitvoering van iets op zich nemen
- belasten → take charge of
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• belasten | → impose; impose upon; force; coerce; thrust; assert; put on; apply; tax; mandate; necessitate; oblige; inflict | ↔ imposer — Traductions à trier suivant le sens |