Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. beloop:
  2. belopen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de beloop de neerlandés a inglés

beloop:

beloop [het ~] sustantivo

  1. het beloop
    the course

Translation Matrix for beloop:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
course beloop baan; cursus; cursusprogramma; diner; eten; gerecht; handelwijze; koers; kursus; leergang; leerprogramma; les; lesprogramma; lesuur; maal; maaltijd; manier; methode; onderricht; onderrichting; onderwijs; onderwijsprogramma; parcours; procedure; richting; route; schotel; studie; trant; wijs; wijze
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
course voortvloeien uit
AdverbTraducciones relacionadasOther Translations
course verloop

belopen:

belopen verbo (beloop, beloopt, beliep, beliepen, beloopt)

  1. belopen (bewandelen; betreden; te voet afleggen)
    to tread on; tread upon; walk upon; to walk over

Conjugaciones de belopen:

o.t.t.
  1. beloop
  2. beloopt
  3. beloopt
  4. belopen
  5. belopen
  6. belopen
o.v.t.
  1. beliep
  2. beliep
  3. beliep
  4. beliepen
  5. beliepen
  6. beliepen
v.t.t.
  1. heb beloopt
  2. hebt beloopt
  3. heeft beloopt
  4. hebben beloopt
  5. hebben beloopt
  6. hebben beloopt
v.v.t.
  1. had beloopt
  2. had beloopt
  3. had beloopt
  4. hadden beloopt
  5. hadden beloopt
  6. hadden beloopt
o.t.t.t.
  1. zal belopen
  2. zult belopen
  3. zal belopen
  4. zullen belopen
  5. zullen belopen
  6. zullen belopen
o.v.t.t.
  1. zou belopen
  2. zou belopen
  3. zou belopen
  4. zouden belopen
  5. zouden belopen
  6. zouden belopen
diversen
  1. beloop!
  2. beloopt!
  3. beloopt
  4. belopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for belopen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
tread on belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen
tread upon belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen
walk over belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen
walk upon belopen; betreden; bewandelen; te voet afleggen

Wiktionary: belopen

belopen
verb
  1. een geschat bedrag hebben