Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
secure
|
|
borgen
|
study
|
|
artsenpraktijk; cursus; kursus; leergang; oefenstuk; praktijk; studeerkamer; studeervertrek; studie; werkkamer
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
acquire
|
aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven
|
aankopen; aanschaffen; acquireren; bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven
|
get hold of something
|
eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven
|
|
get the hang of
|
aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven
|
|
lay one's hands on
|
eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven
|
iets bemachtigen; te pakken krijgen; tepakkenkrijgen; verkrijgen
|
learn
|
aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven
|
aantreffen; aanwennen; bijbrengen; blokken; eigenmaken; gewend raken; horen; iets leren; inlichten; instuderen; kennis opdoen; leerstof erin stampen; leren; meekrijgen; meepikken; onderrichten; onderwijzen; ontdekken; oppikken; opsteken; studeren; te horen krijgen; tegenkomen; vernemen; vinden; voorlichten; vossen
|
pick up
|
aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven
|
aanhouden; absorberen; afhalen; afhalen en meenemen; afnemen; arresteren; bijeenzamelen; gevangennemen; incorporeren; inlijven; inrekenen; meenemen; opduikelen; opeenhopen; ophalen; opnemen; opnemen in groter geheel; oppakken; oppikken; oppotten; oprapen; opscharrelen; opsnappen; opsnorren; sparen; vergaren; verzamelen; weghalen; wegnemen
|
secure
|
eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven
|
aan elkaar bevestigen; beveiligen; bevestigen; bewaren; deponeren; ergens aan bevestigen; opslaan; van alarm voorzien; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren; zekeren
|
seize
|
eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven
|
aanhouden; aanklampen; aanpakken; arresteren; beetgrijpen; beetpakken; bemachtigen; betrappen; bevangen; buitmaken; confisqueren; gevangennemen; graaien; grijpen; grissen; iets bemachtigen; in beslag nemen; ingrijpen; inrekenen; jatten; klauwen; klemmen; knellen; omklemmen; oppakken; pakken; pikken; snaaien; snappen; te pakken krijgen; toegrijpen; toetasten; vangen; vastklampen; vastpakken; vatten; verbeurdverklaren; verkrijgen; veroveren; verstrikken; wegkapen; zich bedienen
|
study
|
aanleren; eigen maken; leren; oppikken; opsteken; verwerven
|
bestuderen; blokken; instuderen; leerstof erin stampen; leren; naspeuren; nasporen; navorsen; onderwijzen; onderzoeken; studeren; vossen
|
take possession of
|
eigen maken; iets bemachtigen; kopen; verkrijgen; verwerven
|
aannemen; aanvaarden; accepteren
|
Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
secure
|
|
veilig
|