Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. engageren:


Neerlandés

Traducciones detalladas de engageren de neerlandés a inglés

engageren:

engageren verbo (engageer, engageert, engageerde, engageerden, geëngageerd)

  1. engageren (uitnodigen; inviteren)
    to invite; to engage; to invoke; to enlist; to initiate; operationalize; to begin; to call in
    • invite verbo (invites, invited, inviting)
    • engage verbo (engages, engaged, engaging)
    • invoke verbo (invokes, invoked, invoking)
    • enlist verbo (enlists, enlisted, enlisting)
    • initiate verbo (initiates, initiated, initiating)
    • begin verbo (begins, beginning)
    • call in verbo (calls in, called in, calling in)
  2. engageren (verbintenis aangaan)
    to engage
    • engage verbo (engages, engaged, engaging)

Conjugaciones de engageren:

o.t.t.
  1. engageer
  2. engageert
  3. engageert
  4. engageren
  5. engageren
  6. engageren
o.v.t.
  1. engageerde
  2. engageerde
  3. engageerde
  4. engageerden
  5. engageerden
  6. engageerden
v.t.t.
  1. ben geëngageerd
  2. bent geëngageerd
  3. is geëngageerd
  4. zijn geëngageerd
  5. zijn geëngageerd
  6. zijn geëngageerd
v.v.t.
  1. was geëngageerd
  2. was geëngageerd
  3. was geëngageerd
  4. waren geëngageerd
  5. waren geëngageerd
  6. waren geëngageerd
o.t.t.t.
  1. zal engageren
  2. zult engageren
  3. zal engageren
  4. zullen engageren
  5. zullen engageren
  6. zullen engageren
o.v.t.t.
  1. zou engageren
  2. zou engageren
  3. zou engageren
  4. zouden engageren
  5. zouden engageren
  6. zouden engageren
diversen
  1. engageer!
  2. engageert!
  3. geëngageerd
  4. engagerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for engageren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
initiate adept; ingewijde; insider
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
begin engageren; inviteren; uitnodigen aanbinden; aanbreken; aanknopen; aanvangen; beginnen; een begin nemen; erbij betrekken; inluiden; intreden; inzetten; op gang komen; starten; van start gaan
call in engageren; inviteren; uitnodigen aanlopen; aanroepen; bijhalen; binnen halen; binnenroepen; inroepen; inviteren; komen aanlopen; terugeisen; terugvorderen
engage engageren; inviteren; uitnodigen; verbintenis aangaan aangrijpen; aanmelden; aanmonsteren; aannemen; aantrekken; aanwenden; benutten; erbij betrekken; gebruiken; in dienst nemen; inhuren; inschrijven; toepassen
enlist engageren; inviteren; uitnodigen aanmelden; aanroepen; annexeren; inlijven; inroepen; inschrijven; intekenen; inviteren; opgeven; overnemen; subscriberen
initiate engageren; inviteren; uitnodigen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; erbij betrekken; inaugureren; inhuldigen; initiëren; inwijden; naar voren brengen; ontgroenen; op gang brengen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; plechtig bevestigen; poneren; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen
invite engageren; inviteren; uitnodigen aanlokken; lokken; meelokken; noden; uitnodigen; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken
invoke engageren; inviteren; uitnodigen aanroepen; inroepen; inviteren
operationalize engageren; inviteren; uitnodigen erbij betrekken