Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
consume
|
|
verbruiken
|
course
|
diner; eten; maal; maaltijd
|
baan; beloop; cursus; cursusprogramma; gerecht; handelwijze; koers; kursus; leergang; leerprogramma; les; lesprogramma; lesuur; manier; methode; onderricht; onderrichting; onderwijs; onderwijsprogramma; parcours; procedure; richting; route; schotel; studie; trant; wijs; wijze
|
dish
|
diner; eten; maal; maaltijd
|
gerecht; ovenschaal; schaal; schaaltje; schotel; schoteltje
|
dispatch
|
|
aflevering; leverantie; levering; missie; roeping; uitlevering; zending; zending met speciale opdracht
|
feeding
|
eten; kost; spijziging; voeding; voedsel
|
bikken; voederen; voedering; voedingswaarde hebben; voedzaamheid; voer geven; voeren; voering; vreten
|
food
|
eetwaren; eten; kost; proviand; spijs; spijziging; voeding; voedsel
|
consumpties; gerecht; leeftocht; levensmiddel; levensmiddelen; schotel; verteringen; voedingsmiddelen; voedsel
|
meal
|
diner; eten; maal; maaltijd
|
avondeten; avondmaal; avondmaaltijd; bloem; diner; gemalen graan; griesmeel; meel
|
nourishment
|
eten; kost; spijziging; voeding; voedsel
|
voedering; voering
|
nutrition
|
eten; kost; spijziging; voeding; voedsel
|
voeding
|
-
|
kost
|
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
consume
|
bikken; bunkeren; consumeren; eten; gebruiken; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
|
consumeren; doorjagen; drugs consumeren; gebruiken; laven; lenigen; lessen; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opvreten; tegoed doen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren; vreten
|
course
|
|
voortvloeien uit
|
dine
|
consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
|
dineren; schaften; souperen; tafelen; uitgebreid eten
|
dispatch
|
bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen
|
verzenden
|
eat
|
consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
|
laven; leegeten; lenigen; lessen; opeten; opvreten; schaften; souperen; tegoed doen; vreten
|
eat heartily
|
bikken; eten; naar binnen werken
|
smullen; smullen van
|
eat hungrily
|
bikken; eten; naar binnen werken
|
|
eat up
|
eten; opeten
|
leegeten; opeten; opvreten; vreten
|
grab a bite
|
consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
|
|
have a meal
|
consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
|
laven; lenigen; lessen; tegoed doen
|
have dinner
|
consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
|
laven; lenigen; lessen; tegoed doen
|
have something to eat
|
consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
|
laven; lenigen; lessen; tegoed doen
|
having a good feed
|
bikken; eten; naar binnen werken
|
|
munch
|
consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
|
kluiven; knagen; knauwen; snoepen; spijzen
|
nibble
|
consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
|
kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; oppeuzelen; opvreten; peuzelen; snoepen; spijzen; verslinden; verzwelgen
|
nybble
|
consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen
|
kluiven; knabbelen; knagen; knauwen; oppeuzelen; opvreten; peuzelen; snoepen; spijzen; verslinden; verzwelgen
|
work inside
|
bikken; eten; naar binnen werken
|
|
Adverb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
course
|
|
verloop
|
Not Specified | Traducciones relacionadas | Other Translations |
dispatch
|
|
verzending
|