Neerlandés

Traducciones detalladas de geëindigd de neerlandés a inglés

geëindigd:


Translation Matrix for geëindigd:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
clear afdekken; afruimen; banen; bevrijden; dechargeren; emanciperen; inklaren; klaren; ledigen; leeghalen; leegmaken; legen; onschuldig verklaren; opruimen; reinigen; ruimen; schoonmaken; schoonpoetsen; uithalen; uitmesten; uitruimen; uitschakelen; uitverkopen; verlossen; verrekenen; vrijmaken; vrijpleiten; vrijspraak bepleiten; vrijspreken; vrijvechten; wissen; zuiveren
complete afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; compleet maken; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; perfectioneren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien
finished ten einde zijn
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
accomplished af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
complete af; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij afgerond; algeheel; allemaal; alles; compleet; gecompleteerd; helemaal; kompleet; plenair; totaal; volkomen; volledig; volslagen; voltallig
completed af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij af; afgerond; beëindigd; gecompleteerd; gedaan; gereed; klaar; uitgevoerd; verricht; volbracht; voleindigd
concluded af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
evident af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij apert; duidelijk; flagrant; overduidelijk; zo klaar als een klontje; zonneklaar
finished af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij aan stukken; af; afgemat; beëindigd; defect; dodelijk vermoeid; doodmoe; doodop; doorgekookt; gaar; gebroken; gedaan; gereed; hondsmoe; in stukken; kapot; klaar; onklaar; op; stuk; volbracht
prepared af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij bedacht; gereed; gewapend; klaar; paraat; voorbereid
ready af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij bereidvaardig; bereidwillig; doorgekookt; gaar; gedaan; gedwee; gereed; gewillig; inschikkelijk; klaar; meegaand; paraat; soepel; toegeeflijk; toegevend; welwillend
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
achieved af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij
clear af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij aanschouwelijk; begrijpelijk; bevattelijk; blank; bleek; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; direct; doorschijnend; doorzichtig; duidelijk; duidelijk klinkend; fideel; flagrant; fleurig; geestig; helder; helderklinkend; herkenbaar; inzichtelijk; jolig; klaar; klaar als een klontje; klare; kleurig; kleurloos; kwiek; levendig; loos; lustig; monter; onbewolkt; ongekleurd; onmiskenbaar; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; overduidelijk; recht door zee; regelrecht; transparant; uitgelaten; verhelderend; verstaanbaar; vrij; vrolijk; wakker; welgemoed; zo klaar als een klontje; zonder taak; zonneklaar; zonnig
out af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij daaruit; er op uit; er uit; ertussenuit; eruit; op stap; uit; van; vanaf deze plaats; vanaf nu; vanuit; weg
over af; afgedaan; afgelopen; beëindigd; gedaan; gepleegd; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij boven; bovenop; doorgekookt; erboven; gaar; gedaan; gepasseerd; gereed; omver; over; overheen; voorbij
ready for use af; afgedaan; afgelopen; gereed; geëindigd; klaar; over; uit; voltooid; voorbij gebruiksklaar; gereed; klaar; operationeel; paraat

Palabras relacionadas con "geëindigd":

  • geëindigde

eindigen:

eindigen verbo (eindig, eindigt, eindigde, eindigden, geëindigd)

  1. eindigen (een einde maken aan; beëindigen; afsluiten; ophouden; stoppen)
    to finish; to conclude; to end; to bring to an end; to finish off; to bring to a close; to bring to a conclusion
    • finish verbo (finishes, finished, finishing)
    • conclude verbo (concludes, concluded, concluding)
    • end verbo (ends, ended, ending)
    • bring to an end verbo (brings to an end, brought to an end, bringing to an end)
    • finish off verbo (finishes off, finished off, finishing off)
    • bring to a close verbo (brings to a close, brought to a close, bringing to a close)
    • bring to a conclusion verbo (brings to a conclusion, brought to a conclusion, bringing to a conclusion)
  2. eindigen (voltooien)
    to finish; to get ready
    • finish verbo (finishes, finished, finishing)
    • get ready verbo (gets ready, got ready, getting ready)
  3. eindigen (ten einde lopen; aflopen)
    to come to an end; to end; to bring to a close; to finish off; to draw to an end; to finish
    • come to an end verbo (comes to an end, came to an end, coming to an end)
    • end verbo (ends, ended, ending)
    • bring to a close verbo (brings to a close, brought to a close, bringing to a close)
    • finish off verbo (finishes off, finished off, finishing off)
    • draw to an end verbo (draws to an end, drew to an end, drawing to an end)
    • finish verbo (finishes, finished, finishing)
  4. eindigen (finishen; aankomen)
    to finish; to end
    • finish verbo (finishes, finished, finishing)
    • end verbo (ends, ended, ending)
  5. eindigen (teneindelopen; aflopen)
    to turn out; to end; to land; to run down; to come to rest
    • turn out verbo (turns out, turned out, turning out)
    • end verbo (ends, ended, ending)
    • land verbo (lands, landed, landing)
    • run down verbo (runs down, ran down, running down)
    • come to rest verbo (comes to rest, came to rest, coming to rest)

Conjugaciones de eindigen:

o.t.t.
  1. eindig
  2. eindigt
  3. eindigt
  4. eindigen
  5. eindigen
  6. eindigen
o.v.t.
  1. eindigde
  2. eindigde
  3. eindigde
  4. eindigden
  5. eindigden
  6. eindigden
v.t.t.
  1. ben geëindigd
  2. bent geëindigd
  3. is geëindigd
  4. zijn geëindigd
  5. zijn geëindigd
  6. zijn geëindigd
v.v.t.
  1. was geëindigd
  2. was geëindigd
  3. was geëindigd
  4. waren geëindigd
  5. waren geëindigd
  6. waren geëindigd
o.t.t.t.
  1. zal eindigen
  2. zult eindigen
  3. zal eindigen
  4. zullen eindigen
  5. zullen eindigen
  6. zullen eindigen
o.v.t.t.
  1. zou eindigen
  2. zou eindigen
  3. zou eindigen
  4. zouden eindigen
  5. zouden eindigen
  6. zouden eindigen
diversen
  1. eindig!
  2. eindigt!
  3. geëindigd
  4. eindigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

eindigen [znw.] sustantivo

  1. eindigen (ophouden; staken; uitscheiden; kappen; afhaken)
    the cease; the quitting; the knock off; the stopping

Translation Matrix for eindigen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
cease afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
end afstand; beëindiging; distantie; einde; eindpunt; end; finale; slot; sluiting
finish afkrijgen; afwerking; einde; eindpunt; eindstreep; end; fineer; finish; finishlijn; meet; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
knock off afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
land land; landmassa
quitting afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden
stopping afhaken; eindigen; kappen; ophouden; staken; uitscheiden aborteren; afhouden; afstoppen; beletten; opvulling; stilhouden; stoppen; vulling; vulsel; weerhouden
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
bring to a close aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen; ten einde lopen beslissen; besluiten
bring to a conclusion afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen
bring to an end afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
cease aflaten; aftakelen; ermee uitscheiden; opgeven; ophouden; staken; stoppen; uitscheiden; verzwakken; wegglijden
come to an end aflopen; eindigen; ten einde lopen beslissen; besluiten
come to rest aflopen; eindigen; teneindelopen
conclude afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen afleiden; afsluiten; concluderen; deduceren; een gevolgtrekking maken; iets afleiden uit; naar einde toewerken; opmaken uit
draw to an end aflopen; eindigen; ten einde lopen
end aankomen; aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; finishen; ophouden; stoppen; ten einde lopen; teneindelopen afgrenzen; afkrijgen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; begrenzen; belanden; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; geraken; gesprek beëindigen; halthouden; klaarkrijgen; klaarmaken; naar einde toewerken; stoppen; terechtkomen; van grenzen voorzien; verzeilen; volbrengen; volmaken; voltooien
finish aankomen; aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; finishen; ophouden; stoppen; ten einde lopen; voltooien afdoen; afkrijgen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; fiksen; garneren; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opruimen; opsmukken; perfectioneren; regelen; reinigen; schoonmaken; schotels garneren; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitmesten; uitpraten; uitruimen; uitspelen; uitspreken; versieren; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
finish off aflopen; afsluiten; beëindigen; een einde maken aan; eindigen; ophouden; stoppen; ten einde lopen afmaken; doden; doodmaken; doodslaan; liquideren; ombrengen; van kant maken; vermoorden
get ready eindigen; voltooien afkrijgen; afmaken; afronden; afwerken; beëindigen; completeren; een einde maken aan; gereedmaken; klaarkrijgen; klaarmaken; volbrengen; volmaken; voltooien
knock off afstoten; eraf duwen; erafschoppen
land aflopen; eindigen; teneindelopen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; op zijn pootjes terechtkomen; raken; terechtkomen; treffen
run down aflopen; eindigen; teneindelopen afkraken; afrennen; katten; kraken; kritiseren; omverlopen; uitwonen
stopping doen stoppen
turn out aflopen; eindigen; teneindelopen ontpoppen als; ophoesten; resultaat; resulteren; tot gevolg hebben; uitdoen; uitdraaien; uitdraaien op iets; uitlopen; uitmonden; uitpakken; uitrukken; uitscheuren; voor de dag komen met
- aflopen; ophouden; stoppen

Sinónimos de "eindigen":


Antónimos de "eindigen":


Definiciones relacionadas de "eindigen":

  1. er komt een eind aan, het gaat voorbij1
    • de voorstelling is al geëindigd1
  2. niet meer doorgaan1
    • de school eindigt om vier uur1

Wiktionary: eindigen

eindigen
verb
  1. iets tot een besluit voeren
eindigen
verb
  1. to come to an end
  2. ergative, intransive: be finished, be terminated
  3. to climax

Cross Translation:
FromToVia
eindigen finish; come to an end; end up; expire; conclude; terminate finirachever, terminer, arriver à échéance, cesser, finaliser.

Traducciones automáticas externas: