Resumen
Neerlandés
Traducciones detalladas de gespleten de neerlandés a inglés
gespleten:
-
gespleten (gevorkt)
Translation Matrix for gespleten:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
cleft | barst; bergkloof; bergspleet; gat; gleuf; groef; inkeping; kier; kloof; kuiltje; opening; ravijn; reet; rotskloof; rotsspleet; scheur; sleuf; split; spouw; uitsparing | |
split | afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing; gleuf; kier; opening; scheur; sleuf; torn | |
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
split | afscheiden; afsplitsen; afzonderen; hakken; in stukken hakken; klieven; kloven; loskoppelen; opkrassen; scheiden; separeren; splijten; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uiteensplijten; uitsplitsen | |
Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
cleft | gespleten; gevorkt | |
cloven | gespleten; gevorkt | |
split | gespleten; gevorkt |
Palabras relacionadas con "gespleten":
splijten:
-
splijten (uiteensplijten; splitsen; kloven; klieven)
to split; to cleave; to chop into small pieces; to crack; to chop; split open; to chop up-
chop into small pieces verbo (chops into small pieces, chopped into small pieces, chopping into small pieces)
-
split open verbo
Conjugaciones de splijten:
o.t.t.
- splijt
- splijt
- splijt
- splijten
- splijten
- splijten
o.v.t.
- speet
- speet
- speet
- spleten
- spleten
- spleten
v.t.t.
- heb gespleten
- hebt gespleten
- heeft gespleten
- hebben gespleten
- hebben gespleten
- hebben gespleten
v.v.t.
- had gespleten
- had gespleten
- had gespleten
- hadden gespleten
- hadden gespleten
- hadden gespleten
o.t.t.t.
- zal splijten
- zult splijten
- zal splijten
- zullen splijten
- zullen splijten
- zullen splijten
o.v.t.t.
- zou splijten
- zou splijten
- zou splijten
- zouden splijten
- zouden splijten
- zouden splijten
en verder
- ben gespleten
- bent gespleten
- is gespleten
- zijn gespleten
- zijn gespleten
- zijn gespleten
diversen
- splijt!
- splijtt!
- gespleten
- splijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze