Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. goser:


Neerlandés

Traducciones detalladas de goser de neerlandés a inglés

goser:

goser [znw.] sustantivo

  1. goser (gozer; knakker; knul; kerel; vent)
    the chap; the man; the lad; the fellow; the bloke
    • chap [the ~] sustantivo
    • man [the ~] sustantivo
    • lad [the ~] sustantivo
    • fellow [the ~] sustantivo
    • bloke [the ~] sustantivo

Translation Matrix for goser:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bloke goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent gast; gozer; heerschap; kerel; knakker; knul; man; sujet; vent
chap goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent gast; gozer; heerschap; kerel; knakker; knul; man; snuiter; sujet; vent
fellow goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent ambtgenoot; collega; compagnon; gabber; gast; gezel; gozer; heerschap; kameraad; kameraadje; kerel; knakker; knul; kompaan; kornuit; maat; maatje; makker; man; metgezel; pal; snuiter; spitsbroeder; sujet; vakgenoot; vent; vriend; vriendje
lad goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent baasje; jonge knaap; jongeling; jongeman; jongen; klein kereltje; rakker; snuiter
man goser; gozer; kerel; knakker; knul; vent butler; damschijf; gast; gozer; herenknecht; iemand; individu; kamerbediende; kamerdienaar; kerel; knakker; knul; man; manspersoon; mens; mensenkind; persoon; schijf; vent; wezen
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
man bemannen

Definiciones relacionadas de "goser":

  1. man of jongen (plat)1
    • ik vermoord die goser!1