Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
consume
|
|
verbruiken
|
draft
|
opmaken; opstellen; redigeren
|
concept; klad; kladschrift; kladwerk; lichting; luchtzuiging; model; ontwerp; proefversie; schets; schetstekening; tekening; tocht; toonbeeld; trek; voorbeeld; voorlopig ontwerp
|
draw up
|
opmaken; opstellen; redigeren
|
|
dress
|
|
dracht; gewaad; japon; jurk; jurkje; kleding; kleren; livrei; robe; tenue; uitdossing; uniform; verwachting; zwangerschap
|
edit
|
opmaken; opstellen; redigeren
|
bewerking
|
finish
|
|
afkrijgen; afwerking; einde; eindpunt; eindstreep; end; fineer; finish; finishlijn; meet; uitpraten; uitpraten tot het eind; uitspreken
|
formulate
|
opmaken; opstellen; redigeren
|
|
garnish
|
|
schotelversiering
|
make-up
|
|
cosmetica; grime; kosmetische middelen; make-up; opmaak; schmink; schoonheidsmiddelen; visagie
|
ornament
|
|
bijou; corsage; decor; decoratie; draperie; garnering; juweel; opluistering; opsiering; ornament; ornamentiek; sieraad; sierstuk; sierwerk; tooi; versiering; versiersel
|
trim
|
|
boordsel; galon; omzoming; oplegsel; passement
|
use
|
|
aanwenden; aanwending; behandeling; consumptie; doel; gebruik; hantering; inzet; nut; nuttigheid; toepassing; verbruik; waarde; zin
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
adorn
|
afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
|
opluisteren
|
burn up
|
opgebruiken; opkrijgen; opmaken
|
afbranden; drugs consumeren; gebruiken; leegbranden; platbranden; uitbranden
|
consume
|
doorjagen; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; verbruiken
|
bikken; bunkeren; consumeren; drugs consumeren; eten; gebruiken; laven; lenigen; lessen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; opvreten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; uitgeven voor een maaltijd; verbruiken; verorberen; verslinden; verteren; vreten; zitten proppen
|
decorate
|
afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
|
aankleden; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; ridderen; sieren; tooien; tot eer strekken; verfraaien; verluchten; versieren; versieringen aanbrengen; zich mooi maken
|
draw up
|
|
becijferen; berekenen; calculeren; lichten; naar boven trekken; omhoog rukken; omhoog trekken; omhoogrukken; preciseren; uitrekenen; uitwerken
|
dress
|
afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
|
aandoen; aankleden; aantrekken; kleden; uitmonsteren; zich aankleden; zich kleden; zich tooien
|
dunnage
|
afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
|
|
edit
|
|
bewerken; herschrijven; tekst redigeren
|
finish
|
afwerken; garneren; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
|
aankomen; afdoen; afkrijgen; aflopen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; een einde maken aan; eindigen; fiksen; finishen; in orde maken; klaarkrijgen; klaarmaken; klaarspelen; klaren; ledigen; leegdrinken; leegeten; leeghalen; leegmaken; naar einde toewerken; opdrinken; opeten; ophouden; opruimen; perfectioneren; regelen; reinigen; schoonmaken; stoppen; ten einde lopen; uitdrinken; uithalen; uitkrijgen; uitmesten; uitpraten; uitruimen; uitspelen; uitspreken; vervolledigen; vervolmaken; volbrengen; volledig maken; volmaken; voltooien; voor elkaar krijgen
|
formulate
|
|
formuleren; in een formule brengen; inkleden
|
garnish
|
afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
|
opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; tooien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich opsmukken
|
get started
|
aanstalten maken; opmaken
|
beginnen met werk; beginnen te werken
|
make a start
|
aanstalten maken; opmaken
|
|
make up
|
make-up aanbrengen; opmaken; opsmukken; optutten
|
bedenken; bijleggen; bijspijkeren; fantaseren; goed gaan; goedmaken; grimeren; het goed maken; inhalen; meebetalen; ruzie bijleggen; schikken; schminken; uitdenken; verdichten; verzinnen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
|
make-up
|
make-up opdoen; opmaken
|
|
ornament
|
afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
|
|
put on make-up
|
make-up aanbrengen; opmaken; opsmukken; optutten
|
zich opmaken
|
spend
|
doorjagen; opmaken; potverteren; verbruiken
|
besteden; doorbrengen; iets uitgeven; slijten; spenderen; uitgeven
|
squander
|
opmaken; potverteren
|
verboemelen; verbrassen; verdoen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; versjacheren; verspillen
|
trim
|
afwerken; garneren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren
|
besnoeien; bijknippen; een beetje knippen; haar kort laten knippen; inkorten; knippen; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; kortwieken; minder maken; minimaliseren; omboorden; opschikken; opsieren; opsmukken; optuigen; scheren; snoeien; tooien; trimmen; verfraaien; verkorten; verluchten; zich mooi maken
|
use
|
doorjagen; opmaken; verbruiken
|
aangrijpen; aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; gebruik maken van; gebruiken; gebruikmaken; hanteren; toepassen; utiliseren; verbruiken
|
use up
|
doorjagen; opgebruiken; opkrijgen; opmaken; verbruiken
|
bezetten; verwerken
|
-
|
afleiden
|
|