Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. prik:
  2. prikken:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de prik de neerlandés a inglés

prik:

prik [de ~ (m)] sustantivo

  1. de prik (injectie; inspuiting; spuitje)
    the injection

Translation Matrix for prik:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
injection injectie; inspuiting; prik; spuitje

Palabras relacionadas con "prik":


Wiktionary: prik

prik
noun
  1. a fish
  2. medical injection
  3. feeling of being pierced or punctured
  4. sweet, carbonated drink
  5. sweet, non-alcoholic carbonated beverage
verb
  1. pierce

Cross Translation:
FromToVia
prik soda soda — Boisson gazeuse

prik forma de prikken:

prikken verbo (prik, prikt, prikte, prikten, geprikt)

  1. prikken (steken geven; steken)
    to sting; to prick; to cut
    • sting verbo (stings, stinged, stinging)
    • prick verbo (pricks, pricked, pricking)
    • cut verbo (cuts, cut, cutting)

Conjugaciones de prikken:

o.t.t.
  1. prik
  2. prikt
  3. prikt
  4. prikken
  5. prikken
  6. prikken
o.v.t.
  1. prikte
  2. prikte
  3. prikte
  4. prikten
  5. prikten
  6. prikten
v.t.t.
  1. heb geprikt
  2. hebt geprikt
  3. heeft geprikt
  4. hebben geprikt
  5. hebben geprikt
  6. hebben geprikt
v.v.t.
  1. had geprikt
  2. had geprikt
  3. had geprikt
  4. hadden geprikt
  5. hadden geprikt
  6. hadden geprikt
o.t.t.t.
  1. zal prikken
  2. zult prikken
  3. zal prikken
  4. zullen prikken
  5. zullen prikken
  6. zullen prikken
o.v.t.t.
  1. zou prikken
  2. zou prikken
  3. zou prikken
  4. zouden prikken
  5. zouden prikken
  6. zouden prikken
diversen
  1. prik!
  2. prikt!
  3. geprikt
  4. prikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for prikken:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
cut bekorting; besnoeiing; besparing; bezuiniging; coupure; inkeping; inkerving; inkrimping; insnijding; jaap; keep; kerf; korting; kostenbesparing; ontering; prijsverlaging; prijsvermindering; reductie; snede; snee; sneetje; snijwond; snijwondje; snit; snoeiing; verkorting; verlaging
prick eikel; hond; klootzak; lid; lul; penis; piemel; pik; roede; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap
sting angel; doorn; gifangel; messteek; steek; stekel; vishaak; weerhaak
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
cut prikken; steken; steken geven aankaarten; aansnijden; aanvoeren; afsnijden; coifferen; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doorknippen; doormidden hakken; een knippend geluid maken; entameren; houtsnijden; in hout schrijven; in tweeën houwen; kappen; kerven; klieven; kloven; knippen; kort knippen; kort maken; korten; op tafel leggen; opperen; opwerpen; snerpen; snijden; snijwerk maken; te berde brengen; ter sprake brengen
prick prikken; steken; steken geven doorprikken; openprikken; opensteken; opprikken; prikken in
sting prikken; steken; steken geven aankaarten; aansnijden; aanvoeren; afsnijden; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; snijden; te berde brengen; ter sprake brengen
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
cut gekuist; gesneden; zedig gemaakt

Palabras relacionadas con "prikken":


Wiktionary: prikken

prikken
verb
  1. een prik of steek toedienen, met een dun voorwerp doorboren
prikken
verb
  1. of the nettle plant etc., to sting causing a rash
  2. to move with fork

Cross Translation:
FromToVia
prikken quilt; stitch; pick; stab; sting; pierce; prick; pique; stick piquer — Traductions à trier suivant le sens