Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. schuur:
  2. schuren:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de schuur de neerlandés a inglés

schuur:

schuur [de ~] sustantivo

  1. de schuur
    the shed; the barn; the shanty
    • shed [the ~] sustantivo
    • barn [the ~] sustantivo
    • shanty [the ~] sustantivo

Translation Matrix for schuur:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
barn schuur boerenschuur
shanty schuur barak; bouwkeet; hangaar; keet; loods
shed schuur afdak; barak; bergplaats; bouwkeet; depot; hangaar; hok; hut; hutje; keet; koestal; krot; krotwoning; loods; luifel; opslagplaats; opslagruimte; pakhuis; voorraadschuur; warenhuis
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
shed vergieten

Palabras relacionadas con "schuur":


Definiciones relacionadas de "schuur":

  1. eenvoudig gebouw bij een huis om spullen in op te bergen1
    • de fietsen staan in de schuur1

Wiktionary: schuur

schuur
noun
  1. een opslagplaats bij het huis
schuur
noun
  1. temporary structure to shelter something

Cross Translation:
FromToVia
schuur barn Scheune — landwirtschaftliches Gebäude zum Aufbewahren von Gütern, insbesondere von Getreide
schuur barn grangebâtiment attenant à la ferme destiné à entreposer le foin, la paille et le matériel agricole.
schuur scramble; shed; stand; booth; lean-to; stall kiosque — urbanisme|fr siècle|XVIII Dans l’aménagement des parc et jardin, pavillon pour l’agrément ou la musique, d’inspiration oriental, de structure léger et ouverte et de plan circulaire ou polygonal.
schuur shop; stall; booth échoppe — Petite boutique ordinairement en appentis et adossée contre une muraille.

schuur forma de schuren:

schuren verbo (schuur, schuurt, schuurde, schuurden, geschuurd)

  1. schuren (raspen; schaven)
    to grate; to plane; to smooth
    • grate verbo (grates, grated, grating)
    • plane verbo (planes, planed, planing)
    • smooth verbo (smooths, smoothed, smoothing)

Conjugaciones de schuren:

o.t.t.
  1. schuur
  2. schuurt
  3. schuurt
  4. schuren
  5. schuren
  6. schuren
o.v.t.
  1. schuurde
  2. schuurde
  3. schuurde
  4. schuurden
  5. schuurden
  6. schuurden
v.t.t.
  1. heb geschuurd
  2. hebt geschuurd
  3. heeft geschuurd
  4. hebben geschuurd
  5. hebben geschuurd
  6. hebben geschuurd
v.v.t.
  1. had geschuurd
  2. had geschuurd
  3. had geschuurd
  4. hadden geschuurd
  5. hadden geschuurd
  6. hadden geschuurd
o.t.t.t.
  1. zal schuren
  2. zult schuren
  3. zal schuren
  4. zullen schuren
  5. zullen schuren
  6. zullen schuren
o.v.t.t.
  1. zou schuren
  2. zou schuren
  3. zou schuren
  4. zouden schuren
  5. zouden schuren
  6. zouden schuren
en verder
  1. ben geschuurd
  2. bent geschuurd
  3. is geschuurd
  4. zijn geschuurd
  5. zijn geschuurd
  6. zijn geschuurd
diversen
  1. schuur!
  2. schuurt!
  3. geschuurd
  4. schurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for schuren:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
grate raster; rastering; rasterwerk; rooster
plane schaaf; vliegtuig
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
grate raspen; schaven; schuren afkrabben; knarsen; krassen; schrapen; schrappen; traliën; zich krabben
plane raspen; schaven; schuren planeren
smooth raspen; schaven; schuren afplatten; effenen; egaliseren; gelijkmaken; gladmaken; nivelleren; platmaken; politoeren; vlak maken
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
smooth effen; egaal; gelijk; geslepen; glad; obsceen; plat; rimpelloos; schuin; smeuïg; strak; stromend; vies; vlak; vlakuit; vliedend; vloeiend; vlot; vunzig; zedeloos

Palabras relacionadas con "schuren":


Definiciones relacionadas de "schuren":

  1. er met iets ruws overheen wrijven om het glad te maken1
    • hij heeft de houten tafel met schuurpapier geschuurd1

Wiktionary: schuren

schuren
verb
  1. een oppervlak glad maken door wrijving met een ruw oppervlak van grotere hardheid
schuren
verb
  1. to remove material by rubbing with an abrasive surface
  2. to rub; to come together so as to wear by rubbing; to wear by friction
  3. (transitive) to rub or wear off; to waste or wear away by friction
  4. to abrade with sand or sandpaper