Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
To Do
|
taak
|
|
assignment
|
bevelschrift; consigne; dwangbevel; opdracht; order; taak
|
aanwijzing; gunning; instructie; kwestie; opgaaf; opgave; probleem; toewijzing; voorschrift; vraagstuk; zwaarte
|
case
|
aanvraag; contract; taak
|
aangelegenheid; affaire; behuizing; casus; doos; etui; foedraal; geding; geval; issue; kist; kistje; koker; kokervormig doosje; krat; kratje; kwestie; la; lade; naamval; pennendoosje; pennenkoker; probleem; procedure; proces; proefpersoon; punt; rechtsgeding; rechtszaak; schuifla; schuiflade; vraagstuk; zaak
|
chore
|
schoolopdracht; taak
|
arbeid; job; karwei; karweitje; klusje
|
command
|
bevelschrift; consigne; dwangbevel; opdracht; order; taak
|
aanvoeren; aanvoering; aanwijzing; autoriteit; beheersing; bevel; commando; dienstorder; gebod; gezag; heerschappij; instructie; leiding; macht; mate van bekwaamheid; opdracht; oppperbevel; order; voorgaan; voorschrift
|
contract
|
aanvraag; contract; taak
|
contract; overeenkomst
|
cue
|
bevelschrift; consigne; dwangbevel; opdracht; order; taak
|
aanwijzing; keu; stapel; tip; vingerwenk; vingerwijzing; wenk
|
instruction
|
bevelschrift; consigne; dwangbevel; opdracht; order; taak
|
aanwijzing; bevelschrift; briefing; consigne; cursus; handleiding; instructie; lastbrief; lastgeving; lering; les; mandaat; onderricht; onderrichting; onderwijs; opdracht; uitleg; voorschrift
|
job
|
aanvraag; ambacht; arbeid; bezigheid; contract; inspanning; taak; vak; werk; werkzaamheid
|
aanstelling; ambt; arbeidsplaats; baan; baantje; benoeming; beroep; betrekking; dienstbetrekking; functie; installatie; job; karweitje; klusje; positie; vak; werk; werkkring; werkplek
|
motto
|
bevelschrift; consigne; dwangbevel; opdracht; order; taak
|
devies; leus; leuze; lijfspreuk; motto; parool; spreuk
|
order
|
bevelschrift; consigne; dwangbevel; opdracht; order; taak
|
aanwijzing; bestelling; bevel; bevelschrift; bezorging; commando; decoratie; dienstorder; ereteken; gebod; instructie; lastbrief; lintje; mandaat; onderscheiding; onderscheidingsteken; orde; order; overhandiging; regelmaat; ridderorde; voorschrift; z-volgorde
|
parole
|
bevelschrift; consigne; dwangbevel; opdracht; order; taak
|
devies; lijfspreuk; motto
|
school task
|
schoolopdracht; taak
|
|
shibboleth
|
bevelschrift; consigne; dwangbevel; opdracht; order; taak
|
|
task
|
schoolopdracht; taak
|
arbeid; ingewikkeldheid; job; karwei; karweitje; klusje; kwestie; moeilijkheid; opgaaf; opgave; probleem; vraagstuk; zwaarte
|
to-do
|
taak
|
deining; heisa; ophef; rompslomp; toestand
|
to-do item
|
taak
|
|
work
|
ambacht; arbeid; bezigheid; inspanning; taak; vak; werk; werkzaamheid
|
ageren; arbeid; beroep; bezigheid; handelen; job; karwei; vak; werk; werkzaamheden
|
workpiece
|
schoolopdracht; taak
|
arbeid; job; karwei
|
-
|
plicht
|
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
command
|
|
aanvoeren; besturen; bevel voeren over; bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; leiden; leiding geven; leidinggeven; managen; opdragen; verordenen; verordonneren; voorzitten
|
contract
|
|
contract aangaan; contracteren; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; samentrekken
|
order
|
|
aanrukken; aanvoeren; afkondigen; bestellen; bevel voeren over; bevelen; catalogiseren; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; een brief dicteren; gebieden; gelasten; gezaghebben; heersen; ingeven; leiden; leidinggeven; macht uitoefenen; opdragen; ordenen; orderen; organiseren; overheersen; rangordenen; rangschikken; regelen; regeren; schikken; uitvaardigen; verordenen; verordonneren; voorschrijven
|
work
|
|
arbeiden; handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; uit werken gaan; werken; werkzaam zijn; wrochten
|
Adjective | Traducciones relacionadas | Other Translations |
to-do
|
|
taken
|