Resumen
Neerlandés a inglés:   más información...
  1. tussenkomen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de tussenkomen de neerlandés a inglés

tussenkomen:

tussenkomen verbo (kom tussen, komt tussen, kwam tussen, kwamen tussen, tussengekomen)

  1. tussenkomen (tussenbeide komen; interfereren; interveniëren; )
    to interfere; to intervene; to intercede; to interrupt; to step in; to come between; to butt in
    • interfere verbo (interferes, interfered, interfering)
    • intervene verbo (intervenes, intervened, intervening)
    • intercede verbo (intercedes, interceded, interceding)
    • interrupt verbo (interrupts, interrupted, interrupting)
    • step in verbo (steps in, stepped in, stepping in)
    • come between verbo (comes between, came between, coming between)
    • butt in verbo (butts in, butted in, butting in)
    to mediate
    – act between parties with a view to reconciling differences 1
    • mediate verbo (mediates, mediated, mediating)
      • He mediated a settlement1
  2. tussenkomen (bemiddelen)
    to mediate
    – act between parties with a view to reconciling differences 1
    • mediate verbo (mediates, mediated, mediating)
      • He mediated a settlement1
    to negotiate; negociate
    – discuss the terms of an arrangement 1
    • negotiate verbo (negotiates, negotiated, negotiating)
      • They negotiated the sale of the house1
    • negociate verbo

Conjugaciones de tussenkomen:

o.t.t.
  1. kom tussen
  2. komt tussen
  3. komt tussen
  4. komen tussen
  5. komen tussen
  6. komen tussen
o.v.t.
  1. kwam tussen
  2. kwam tussen
  3. kwam tussen
  4. kwamen tussen
  5. kwamen tussen
  6. kwamen tussen
v.t.t.
  1. ben tussengekomen
  2. bent tussengekomen
  3. is tussengekomen
  4. zijn tussengekomen
  5. zijn tussengekomen
  6. zijn tussengekomen
v.v.t.
  1. was tussengekomen
  2. was tussengekomen
  3. was tussengekomen
  4. waren tussengekomen
  5. waren tussengekomen
  6. waren tussengekomen
o.t.t.t.
  1. zal tussenkomen
  2. zult tussenkomen
  3. zal tussenkomen
  4. zullen tussenkomen
  5. zullen tussenkomen
  6. zullen tussenkomen
o.v.t.t.
  1. zou tussenkomen
  2. zou tussenkomen
  3. zou tussenkomen
  4. zouden tussenkomen
  5. zouden tussenkomen
  6. zouden tussenkomen
diversen
  1. kom tussen!
  2. komt tussen!
  3. tussengekomen
  4. tussenkomend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tussenkomen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
interrupt IRQ; interrupt; interruptaanvraag
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
butt in bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen in de rede vallen; interrumperen; onderbreken
come between bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen
intercede bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen in de rede vallen; interrumperen; onderbreken
interfere bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bemoeien; inmengen; mengen
interrupt bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen in de rede vallen; interrumperen; onderbreken; storen
intervene bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bemoeien; inmengen; mengen
mediate bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen afdingen; afpingelen; marchanderen; middelen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; tegengestelden verenigen; zinnen op
negociate bemiddelen; tussenkomen afdingen; afpingelen; incalculeren; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; verdisconteren
negotiate bemiddelen; tussenkomen afdingen; afpingelen; incalculeren; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; verdisconteren
step in bemiddelen; ingrijpen; interfereren; interrumperen; interveniëren; tussenbeide komen; tussenkomen bemoeien; inmengen; mengen

Wiktionary: tussenkomen

tussenkomen
verb
  1. to interfere in affairs
  2. to come between, or to be between, persons or things
  3. to interpose onseself