Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. lijm:
  2. lijmen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de lijm de neerlandés a español

lijm:

lijm [de ~ (m)] sustantivo

  1. de lijm (kleefstof; kit; plak; plaksel)
    la cola de pegar; la cola; el pegamento

Translation Matrix for lijm:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
cola kit; kleefstof; lijm; plak; plaksel aaneenschakeling; gelid; reeks; rij; serie; wachtrij
cola de pegar kit; kleefstof; lijm; plak; plaksel
pegamento kit; kleefstof; lijm; plak; plaksel bar; café; hokje; hol; hol van een dier; kleefmiddel; kleefpasta; knijp; kroeg; leger; lokaliteit; plakmiddel; schuilplaats; tapperij; taveerne

Palabras relacionadas con "lijm":


Wiktionary: lijm

lijm
noun
  1. tussenstof die twee of meer delen permanent aan elkaar bevestigt

Cross Translation:
FromToVia
lijm cola; goma; pegamento glue — sticky adhesive substance
lijm engrudo colle — Traductions à trier suivant le sens

lijmen:

lijmen verbo (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)

  1. lijmen (vastlijmen; vastplakken; vastkleven)
    pegar; pegarse
  2. lijmen (vastlijmen; vasthechten; hechten; vastplakken; opplakken)
  3. lijmen (aanlijmen; vastlijmen)
    encolar; pegar; pegarse
  4. lijmen
    pegar

Conjugaciones de lijmen:

o.t.t.
  1. lijm
  2. lijmt
  3. lijmt
  4. lijmen
  5. lijmen
  6. lijmen
o.v.t.
  1. lijmde
  2. lijmde
  3. lijmde
  4. lijmden
  5. lijmden
  6. lijmden
v.t.t.
  1. heb gelijmd
  2. hebt gelijmd
  3. heeft gelijmd
  4. hebben gelijmd
  5. hebben gelijmd
  6. hebben gelijmd
v.v.t.
  1. had gelijmd
  2. had gelijmd
  3. had gelijmd
  4. hadden gelijmd
  5. hadden gelijmd
  6. hadden gelijmd
o.t.t.t.
  1. zal lijmen
  2. zult lijmen
  3. zal lijmen
  4. zullen lijmen
  5. zullen lijmen
  6. zullen lijmen
o.v.t.t.
  1. zou lijmen
  2. zou lijmen
  3. zou lijmen
  4. zouden lijmen
  5. zouden lijmen
  6. zouden lijmen
en verder
  1. ben gelijmd
  2. bent gelijmd
  3. is gelijmd
  4. zijn gelijmd
  5. zijn gelijmd
  6. zijn gelijmd
diversen
  1. lijm!
  2. lijmt!
  3. gelijmd
  4. lijmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lijmen [het ~] sustantivo

  1. het lijmen (kleven; plakken; vastkleven; vastlijmen)
    el el pegar; el pegarse
  2. het lijmen (aanlijmen; vastlijmen)
    el pegadurar

Translation Matrix for lijmen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
el pegar kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen
enganchar vasthaken
pegadurar aanlijmen; lijmen; vastlijmen
pegarse kleven; lijmen; plakken; vastkleven; vastlijmen aanplakken; vastplakken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
encolar aanlijmen; lijmen; vastlijmen aan elkaar kleven; aaneenplakken; aankleven; kitten; klitten; plakken; vastlijmen; vastplakken
enganchar hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken aanhaken; aanhangen; aankoppelen; haken; klemmen; knellen; krammen; met een kram vastmaken; omklemmen; ronselen; vasthaken; vastkoppelen; voorspannen
pegar aanlijmen; hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken aan elkaar bevestigen; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; aanhechten; aankleven; afbedelen; afranselen; beplakken; beroeren; bevestigen; bonken; hameren; hechten; heien; iemand raken; iemand toetakelen; iemand treffen; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; plakken; raken; rammen; samenplakken; slaan; treffen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken
pegarse aanlijmen; lijmen; vastkleven; vastlijmen; vastplakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aanbakken; aaneenplakken; aanjagen; aankleven; aansporen; kleven; klitten; opjutten; plakken; porren; samenplakken; vastkoeken; vastlijmen; vastplakken; verneuken

Palabras relacionadas con "lijmen":


Wiktionary: lijmen

lijmen
verb
  1. twee of meer delen aan elkaar bevestigen met behulp van een kleefstof

Cross Translation:
FromToVia
lijmen encolar; pegar leimen — (transitiv) mit Leim bestreichen und zusammenfügen, so dass eine feste Verbindung entsteht
lijmen adherir adhérer — Être attacher, tenir à quelque chose.
lijmen pegar collerjoindre et faire tenir deux choses ensemble avec de la colle.