Neerlandés
Traducciones detalladas de pijp de neerlandés a español
pijp:
-
de pijp (tabakspijp)
Translation Matrix for pijp:
Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
pipa | pijp; tabakspijp | gouwenaar; lange pijp |
- | cilinder |
Palabras relacionadas con "pijp":
Sinónimos de "pijp":
Definiciones relacionadas de "pijp":
Wiktionary: pijp
pijp
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• pijp | → inyector; tobera; boquilla | ↔ nozzle — short tube |
• pijp | → tubería; tubo | ↔ pipe — hollow tube |
• pijp | → órgano | ↔ pipe — organ pipe |
• pijp | → pipa | ↔ tobacco pipe — smoking tool |
• pijp | → pipa | ↔ Pfeife — Gerät zum Rauchen |
• pijp | → vara; barra | ↔ barreau — barre de bois ou de fer qui sert de clôture. |
• pijp | → palo; vara; barra; bastón | ↔ bâton — Morceau de bois assez long |
• pijp | → vara; barra | ↔ gaule — Grande perche. |
• pijp | → vara; barra; perca | ↔ perche — long pièce de bois. |
• pijp | → pipa | ↔ pipe — Traductions à trier suivant le sens |
• pijp | → tubo; cañón | ↔ tube — Tuyau. |
pijpen:
-
pijpen (fluiten; blazen)
-
pijpen (fellatio doen; afzuigen; zuigen)
Conjugaciones de pijpen:
o.t.t.
- pijp
- pijpt
- pijpt
- pijpen
- pijpen
- pijpen
o.v.t.
- pijpte
- pijpte
- pijpte
- pijpten
- pijpten
- pijpten
v.t.t.
- heb gepijpt
- hebt gepijpt
- heeft gepijpt
- hebben gepijpt
- hebben gepijpt
- hebben gepijpt
v.v.t.
- had gepijpt
- had gepijpt
- had gepijpt
- hadden gepijpt
- hadden gepijpt
- hadden gepijpt
o.t.t.t.
- zal pijpen
- zult pijpen
- zal pijpen
- zullen pijpen
- zullen pijpen
- zullen pijpen
o.v.t.t.
- zou pijpen
- zou pijpen
- zou pijpen
- zouden pijpen
- zouden pijpen
- zouden pijpen
en verder
- is gepijpt
- zijn gepijpt
diversen
- pijp!
- pijpt!
- gepijpt
- pijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for pijpen:
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
chuparsela | afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen | |
chupetear | afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen | lurken; sabbelen; zuigen |
silbar | blazen; fluiten; pijpen | fluisteren; knisperen; lispelen; ritselen; ruisen; sissen; suizelen; suizen; uitfluiten |
soplar | blazen; fluiten; pijpen | blazen; doorslaan; hard waaien; hijgen; pimpelen; puffen; uitademen; uitblazen; verklappen; verraden; voorzeggen; waaien; wegblazen |
tocar la flauta | blazen; fluiten; pijpen |