Neerlandés

Traducciones detalladas de onderscheiden de neerlandés a español

onderscheiden:

onderscheiden verbo (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)

  1. onderscheiden (onderscheid maken)
  2. onderscheiden (aanschouwen; zien; opmerken; )
  3. onderscheiden (gewaarworden; ontwaren; te zien krijgen)
  4. onderscheiden (van elkaar onderscheiden)
  5. onderscheiden (een ereteken geven)
  6. onderscheiden (uit elkaar houden; uiteenhouden)
  7. onderscheiden (een onderscheidingsteken geven; decoreren; ridderen)
  8. onderscheiden (uitblinken; overtreffen; excelleren; )

Conjugaciones de onderscheiden:

o.t.t.
  1. onderscheid
  2. onderscheidt
  3. onderscheidt
  4. onderscheiden
  5. onderscheiden
  6. onderscheiden
o.v.t.
  1. onderscheidde
  2. onderscheidde
  3. onderscheidde
  4. onderscheidden
  5. onderscheidden
  6. onderscheidden
v.t.t.
  1. heb onderscheiden
  2. hebt onderscheiden
  3. heeft onderscheiden
  4. hebben onderscheiden
  5. hebben onderscheiden
  6. hebben onderscheiden
v.v.t.
  1. had onderscheiden
  2. had onderscheiden
  3. had onderscheiden
  4. hadden onderscheiden
  5. hadden onderscheiden
  6. hadden onderscheiden
o.t.t.t.
  1. zal onderscheiden
  2. zult onderscheiden
  3. zal onderscheiden
  4. zullen onderscheiden
  5. zullen onderscheiden
  6. zullen onderscheiden
o.v.t.t.
  1. zou onderscheiden
  2. zou onderscheiden
  3. zou onderscheiden
  4. zouden onderscheiden
  5. zouden onderscheiden
  6. zouden onderscheiden
en verder
  1. ben onderscheiden
  2. bent onderscheiden
  3. is onderscheiden
  4. zijn onderscheiden
  5. zijn onderscheiden
  6. zijn onderscheiden
diversen
  1. onderscheid!
  2. onderscheidt!
  3. onderscheiden
  4. onderscheidend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

onderscheiden adj.

  1. onderscheiden (divers; uiteenlopend; verschillend; ongelijksoortig)

Translation Matrix for onderscheiden:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
adornar opluisteren; opschikken; opsieren; optuigen; tooien; versieren
contemplar aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken
cumplir gehoor; gevolg; gevolg geven aan
mirar aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken; kijken
percibir innen
sobresalir uitsteken; voorbijstreven
ver aankijken; aanschouwen; in de ogen kijken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
abarcar con la vista aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien inspecteren; overzien
adornar decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen afwerken; garneren; gladmaken; gladwrijven; opdirken; opdoffen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; schotels garneren; tooien; uitdossen; verfraaien; verluchten; versieren; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
atisbar aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien beloeren
calzar la espuela decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen
condecorar een ereteken geven; onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden
contemplar aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien afwegen; bedenken; bekijken; beschouwen; bespiegelen; blikken; blikken werpen; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; nadenken; observeren; opletten; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; signaleren; speurend kijken; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
cumplir onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden bemerken; gehoorzamen; gevolg geven aan; kwijten; luisteren; nakomen; navolgen; opmerken; opvolgen; volgen; waarmaken
darse cuenta de aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien begrijpen; bemerken; beseffen; bespeuren; doorzien; een blik werpen; gewaarworden; inzien; merken; met het verstand vatten; onderkennen; ontwaren; opmerken; realiseren; signaleren; snappen; voelen; waarnemen; zien
decorar decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen aankleden; afwerken; bekleden; decoreren; garneren; opmaken; opsmukken; optooien; overtrekken; schotels garneren; stofferen; van bekleding voorzien; versieren; versieringen aanbrengen; zich uitdossen; zich uitmonsteren
desempeñar aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; zien beoefenen; bijleggen; functie bekleden; goedmaken; ruzie afsluiten; uitoefenen; vervullen
destacarse aanschouwen; bekijken; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; te zien krijgen; turen; van elkaar onderscheiden; zien afsteken; eruit springen; in het oog lopen; naar de vijand overlopen; opvallen; uitspringen; uitsteken
determinar een ereteken geven; onderscheiden; van elkaar onderscheiden bepalen; bestemmen; determineren; plaats toekennen; plaatsen; vaststellen
diferenciar aanschouwen; bekijken; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien differentiëren; schelen; verschil maken; verschillen
diferenciarse aanschouwen; bekijken; een ereteken geven; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien afwijken; differentiëren; verschillen
discernir aanschouwen; bekijken; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; gewaarworden; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; te zien krijgen; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; zien
distinguir aanschouwen; bekijken; een ereteken geven; gewaarworden; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; van elkaar onderscheiden; zien aankijken; bekijken; bemerken; beseffen; differentiëren; doorzien; gadeslaan; gewaarworden; horen; inzien; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; kijken; merken; observeren; onderkennen; opmerken; realiseren; signaleren; tekenen; toeschouwen; typeren; voelen; waarnemen; zien
distinguirse aanschouwen; bekijken; een ereteken geven; excelleren; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; overtreffen; schitteren; staren; te zien krijgen; turen; uit elkaar houden; uitblinken; uitblinken boven; uiteenhouden; uitmunten; uitsteken; van elkaar onderscheiden; zien
divisar aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; zien doorvorsen; naspeuring doen; rechercheren; snuffelen; speuren
experimentar aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien beleven; doorleven; doormaken; doorstaan; ervaren; ervaren als; experimenteren; gewaarworden; inleven; invoelen; meeleven; meemaken; ondervinden; verdragen; verduren; verteren; voelen
hojear aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aankijken; bekijken; bladeren; blikken; blikken werpen; doorbladeren; gadeslaan; toeschouwen
luquear aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien
mirar aanschouwen; bekijken; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; zien aankijken; bekijken; beproeven; blikken; blikken werpen; gadeslaan; in de gaten houden; in het oog houden; keuren; kijken; koekeloeren; observeren; onderzoeken; opletten; schouwen; speurend kijken; staren; testen; toekijken; toeschouwen; toezien; turen; waarnemen; zien
notar aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aankijken; aanmerken; aanrekenen; aanwrijven; bekijken; bemerken; berispen; beschuldigen; blameren; gadeslaan; gewaarworden; gispen; horen; kijken; laken; merken; nadragen; observeren; opmerken; signaleren; terechtwijzen; toeschouwen; vermanen; verwijten; voelen; voor de voeten gooien; voorhouden; waarnemen; zien
observar aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanblikken; aankijken; aanmerken; aanzien; bekijken; bekrachtigen; bemerken; bespeuren; bestempelen; certificeren; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; ontwaren; opletten; opmerken; schouwen; signaleren; toekijken; toeschouwen; toezien; voelen; waarmerken; waarnemen; zien
percatarse de aanschouwen; bekijken; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; zien bekijken; bekrachtigen; bemerken; bestempelen; certificeren; gadeslaan; gewaarworden; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; opletten; opmerken; signaleren; toekijken; toezien; waarmerken; waarnemen; zien
percibir aanschouwen; bekijken; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; te zien krijgen; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; zien aanblikken; aankijken; aanzien; bekijken; bemerken; bespeuren; casseren; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; ontwaren; opletten; opmerken; signaleren; toeschouwen; toezien; voelen; waarnemen; zien
reemplazar aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aflossen; negeren; remplaceren; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen; vernieuwen; vervangen; verwisselen
señalar aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aanmerken; bekrachtigen; bemerken; berispen; bestempelen; certificeren; gewaarworden; manen; merken; onderstrepen; opmerken; seinen; signalen geven; signaleren; terechtwijzen; vermanen; waarmerken; waarnemen; waarschuwen; wijzen naar
sobresalir excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken overvleugelen; vooruitspringen; vooruitsteken
substituir aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien
suplir aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien bijleggen; extra betalen; geld toe leggen; nabezorgen; naleveren; talrijker maken; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
ver aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien aankijken; bekijken; bekrachtigen; bestempelen; certificeren; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; signaleren; toeschouwen; voelen; waarmerken; waarnemen; weergeven; zien
vislumbrar aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien doorvorsen
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
diferente divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend afwijkend; afzonderlijk; alleenstaand; anders; anderszins; apart; bijzonder; bizar; buitenissig; curieus; eigenaardig; excentriek; gescheiden; losstaand; merkwaardig; ongewoon; op zich; op zichzelf staand; separaat; typisch; uiteenlopende; verschillend; vreemd; vrijstaand; zonderling
múltiple divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend uiteenlopende
vario divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend uiteenlopende
varios divers; onderscheiden; ongelijksoortig; uiteenlopend; verschillend ettelijk; ettelijke; gevariëerde; meerdere; menige; menigerlei; uiteenlopende; veelvoudig; velerlei; verscheiden; verscheidene; verschillende

Palabras relacionadas con "onderscheiden":


Definiciones relacionadas de "onderscheiden":

  1. beter zijn dan anderen1
    • deze man heeft zich in de oorlog bijzonder onderscheiden1
  2. herkennen als verschillend1
    • men onderscheidt naaldbomen en loofbomen1
  3. met moeite kunnen zien1
    • in de mist kon ik het gebouw nauwelijks onderscheiden1

Wiktionary: onderscheiden

onderscheiden
verb
  1. een verschil in aanmerking nemen
  2. iemands bijzonder gedrag erkennen, bijvoorbeeld middels een medaille
  3. zich onderscheiden

Cross Translation:
FromToVia
onderscheiden diferenciar differentiate — to show or be the distinction
onderscheiden distinguir distinguish — to see someone or something as different from others
onderscheiden distinguir unterscheiden(transitiv) oder mit zwischen: trennen, differenzieren, auseinanderhalten, einen Unterschied machen
onderscheiden distinguirse unterscheiden — (reflexiv) sich (von etwas/ jemandem) unterscheiden: anders sein (als etwas/ jemand)
onderscheiden decorar; adornar; ornamentar décorerorner, parer, parler d’ornements d’architecture, de peinture, de sculpture.
onderscheiden identificar; distinguir identifier — didactique|fr comprendre deux choses sous une même idée.

onderscheid:

onderscheid [het ~] sustantivo

  1. het onderscheid (verschil; verschillendheid)
    la diferencia; la distinción; la variedad; la divergencia; la discrepancia

Translation Matrix for onderscheid:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
diferencia onderscheid; verschil; verschillendheid geschil; kwestie; marge; onenigheid; ruzie; schelen; speelruimte; speling; twist; verschillen
discrepancia onderscheid; verschil; verschillendheid argument; uitwijking
distinción onderscheid; verschil; verschillendheid bepaaldheid; betamelijkheid; deftigheid; distinctie; eerbaarheid; fatsoen; fatsoenlijkheid; gedistingeerdheid; gedragenheid; gepastheid; kenteken; keurigheid; kiesheid; maken van onderscheid; merkteken; netheid; onderscheiding; onderscheidingsteken; openhartigheid; openheid; oprechtheid; ordeteken; plechtigheid; plechtstatigheid; rondborstigheid; rondheid; statigheid; voornaamheid; vormelijkheid; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
divergencia onderscheid; verschil; verschillendheid marge; schelen; speelruimte; speling; uitwijking; verschillen
variedad onderscheid; verschil; verschillendheid afwisseling; keuze; mengeling; variatie; variété; variëteit; veelsoortigheid; verandering; vermenging; verscheidenheid
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
variedad van alles

Palabras relacionadas con "onderscheid":


Wiktionary: onderscheid


Cross Translation:
FromToVia
onderscheid diferencia difference — characteristic of something that makes it different from something else
onderscheid diferencia différence — Objet de comparaison, de distinction d’une chose par rapport à une autre.

Traducciones automáticas externas:

Traducciones relacionadas de onderscheiden