Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. afpassen:
  2. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de afpassen de neerlandés a español

afpassen:

afpassen verbo (pas af, past af, paste af, pasten af, afgepast)

  1. afpassen

Conjugaciones de afpassen:

o.t.t.
  1. pas af
  2. past af
  3. past af
  4. passen af
  5. passen af
  6. passen af
o.v.t.
  1. paste af
  2. paste af
  3. paste af
  4. pasten af
  5. pasten af
  6. pasten af
v.t.t.
  1. heb afgepast
  2. hebt afgepast
  3. heeft afgepast
  4. hebben afgepast
  5. hebben afgepast
  6. hebben afgepast
v.v.t.
  1. had afgepast
  2. had afgepast
  3. had afgepast
  4. hadden afgepast
  5. hadden afgepast
  6. hadden afgepast
o.t.t.t.
  1. zal afpassen
  2. zult afpassen
  3. zal afpassen
  4. zullen afpassen
  5. zullen afpassen
  6. zullen afpassen
o.v.t.t.
  1. zou afpassen
  2. zou afpassen
  3. zou afpassen
  4. zouden afpassen
  5. zouden afpassen
  6. zouden afpassen
diversen
  1. pas af!
  2. past af!
  3. afgepast
  4. afpassende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afpassen [znw.] sustantivo

  1. afpassen
    el ir contando

Translation Matrix for afpassen:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
ir contando afpassen aftellen; aftelling; aftelling voor lancering
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
medir afpassen afwegen; diepte bepalen; met zorg wegen; meten; opmeten; peilen
pagar con cambio afpassen aftellen; geld afpassen; passen
pagar en suelto afpassen aftellen; geld afpassen; passen
pagar la cantidad exacta afpassen aftellen; geld afpassen; passen

Wiktionary: afpassen

afpassen
verb
  1. nauwkeurig afmeten

Traducciones relacionadas de afpassen