Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
chabacano
|
|
abrikoos
|
gruñón
|
|
brombeer; brompot; grompot; kankeraar; kniesoor; knorrepot; mopperaar
|
malhumorado
|
|
chagrijn; zuurpruim
|
Modifier | Traducciones relacionadas | Other Translations |
agrio
|
chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
|
bitter; doordringend; galachtig; indringend; puntig; schel klinkend; scherp; scherp gepunt; wrangig; zuur
|
chabacano
|
chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
|
schofterig
|
de humor variable
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
grillig; nukkig; onberekenbaar; onvoorspelbaar; wispelturig
|
desabrido
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; nors; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
akelig; beklagend; bits; bokkig; brommerig; eentonig; eigenwijs; eigenzinnig; eng; flauw; flauwtjes; gemelijk; griezelig; hardhoofdig; kattig; kil; knorrig; koppig; koud en vochtig; monotoon; mopperig; negatief; nurks; onappetijtelijk; onprettig; onsmakelijk; onwillig; pinnig; saai; sinister; slaapverwekkend; spinnig; stuurs; tegendraads; walgelijk; weerbarstig; weerspannig; wrevelig; zeurderig; zwak; zwakjes
|
despegado
|
chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
|
afgeweekt; doorgebroken
|
en tono de mal humor
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
|
enfurruñado
|
chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
|
|
gruñón
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; nors; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
brommerig; geirriteerd; mopperig; stuurs
|
hosco
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; nors; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
beklagend; bokkig; eigenwijs; eigenzinnig; hardhoofdig; negatief; onbuigzaam; onverzettelijk; scherp; star; stijfkoppig; strak; stug; taai; verstard; vlijmend; vlijmscherp; zeurderig
|
imprevisible
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
grillig; klakkelings; nukkig; onberekenbaar; onverhoeds; onvermoed; onverwacht; onverwachts; onvoorspelbaar; onvoorzien; wispelturig
|
incalculable
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
immens; legio; niet duidelijk; niet helder; onbepaald; onbetaalbaar; onduidelijk; onhelder; onklaar; onmeetbaar; onmetelijk; onoverzienbaar; onschatbaar; ontelbaar; ontzaglijk; talloos; troebel; vaag
|
inconstante
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
fladderig; geestelijk onstabiel; grillig; inconsistent; labiel; lichtjes; nukkig; onberekenbaar; onbestendig; onstabiel; onvoorspelbaar; variabel; variërend; veranderlijk; vlinderachtig; wispelturig; wisselvallig
|
inestable
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
buiig; geestelijk onstabiel; inconsistent; insolide; labiel; los; niet duidelijk; niet helder; niet zeker; onbestendig; onduidelijk; ongewis; onhelder; onklaar; onstabiel; onvast; rank; troebel; vaag; variabel; variërend; veranderlijk; waggelend; wankel; wankelbaar; wankelend; wisselend; wisselvallig
|
irritado
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
aangebrand; branderig; driftig; gebelgd; geirriteerd; gepikeerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; misnoegd; ontevreden; ontstemd; opgefokt; opgehitst; pissig; prikkelbaar; stuurs; verstoord; wrevelig
|
lastimoso
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
akelig; beklagend; beroerd; deplorabel; ellendig; jammerend; jeremiërend; klaaglijk; klagerig; lastige; meelijwekkend; miserabel; naar; naargeestig; negatief; rouwig; somber; treurig; verdrietig; zeurderig
|
malhumorado
|
chagrijnig; gemelijk; humeurig; knorrig; korzelig; nors; nukkig; nurks; sikkeneurig; slecht gehumeurd
|
brommerig; gebelgd; geirriteerd; gemelijk; gepikeerd; geprikkeld; knorrig; misnoegd; mopperig; nurks; ontevreden; ontstemd; stuurs; wrevelig
|
rebarbativo
|
chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
|
|
ronco
|
chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
|
hees; schor
|
rudo
|
chagrijnig; knorrig; korzelig; nors; nurks
|
bitter teleurgesteld; boos; felle; furieus; grof; guur; kil; kwaad; laag-bij-de-grond; lomp; nijdig; onderdrukt; ongetemd; opgekropt; plat; platvloers; razend; ruig; ruw; schofterig; schunnig; spinnijdig; toornig; verbeten; verbitterd; verkropt; vertoornd; vunzig; wild; woest; ziedend
|