Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. fiets:
  2. fietsen:
  3. Wiktionary:


Neerlandés

Traducciones detalladas de fiets de neerlandés a español

fiets:

fiets [de ~] sustantivo

  1. de fiets (rijwiel)
    la bicicleta; la bici

Translation Matrix for fiets:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
bici fiets; rijwiel tweewieler
bicicleta fiets; rijwiel tweewieler
- rijwiel

Palabras relacionadas con "fiets":


Definiciones relacionadas de "fiets":

  1. vervoermiddel met twee wielen en trappers die je rond moet draaien1
    • in Nederland heeft bijna iedereen een fiets1

Wiktionary: fiets


Cross Translation:
FromToVia
fiets bici; bicicleta bicycle — vehicle
fiets bici bike — bicycle
fiets bicicleta Fahrrad — meist zweirädriges, von Menschenkraft angetriebenes Fahrzeug
fiets bici Rad — kurz für Fahrrad
fiets bicicleta; velocípedo Velo — schweiz.|: meist zweirädriges, von Menschenkraft angetriebenes Fahrzeug
fiets bicicleta bicyclettevéhicule munir de deux roues, propulsé à la seule force des muscles à l’aide d’un pédalier relié à la roue arrière au moyen d’une chaîne.
fiets bicicleta bécane — (familier, fr) bicyclette ; vélo.

fiets forma de fietsen:

fietsen verbo (fiets, fietst, fietste, fietsten, gefietst)

  1. fietsen

Conjugaciones de fietsen:

o.t.t.
  1. fiets
  2. fietst
  3. fietst
  4. fietsen
  5. fietsen
  6. fietsen
o.v.t.
  1. fietste
  2. fietste
  3. fietste
  4. fietsten
  5. fietsten
  6. fietsten
v.t.t.
  1. heb gefietst
  2. hebt gefietst
  3. heeft gefietst
  4. hebben gefietst
  5. hebben gefietst
  6. hebben gefietst
v.v.t.
  1. had gefietst
  2. had gefietst
  3. had gefietst
  4. hadden gefietst
  5. hadden gefietst
  6. hadden gefietst
o.t.t.t.
  1. zal fietsen
  2. zult fietsen
  3. zal fietsen
  4. zullen fietsen
  5. zullen fietsen
  6. zullen fietsen
o.v.t.t.
  1. zou fietsen
  2. zou fietsen
  3. zou fietsen
  4. zouden fietsen
  5. zouden fietsen
  6. zouden fietsen
en verder
  1. ben gefietst
  2. bent gefietst
  3. is gefietst
  4. zijn gefietst
  5. zijn gefietst
  6. zijn gefietst
diversen
  1. fiets!
  2. fietst!
  3. gefietst
  4. fietsend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for fietsen:

VerbTraducciones relacionadasOther Translations
ir en bicicleta fietsen

Palabras relacionadas con "fietsen":


Wiktionary: fietsen

fietsen
verb
  1. op een fiets rijden

Cross Translation:
FromToVia
fietsen ir en bicicleta; ir en bici; montar en bicicleta; montar en bici Rad fahren — (intransitiv) mit einem Fahrrad fahren

Traducciones relacionadas de fiets