Resumen
Neerlandés a español: más información...
- afstaan:
-
Wiktionary:
- afstaan → ceder
- afstaan → resignación, abandono, cesión, renunciar, desistir, abandonar, ceder, abdicación, abdicar, retroceder, diferir, aplazar
Neerlandés
Traducciones detalladas de afstaan de neerlandés a español
afstaan:
-
afstaan (overgeven)
Conjugaciones de afstaan:
o.t.t.
- sta af
- staat af
- staat af
- staan af
- staan af
- staan af
o.v.t.
- stond af
- stond af
- stond af
- stonden af
- stonden af
- stonden af
v.t.t.
- heb afgestaan
- hebt afgestaan
- heeft afgestaan
- hebben afgestaan
- hebben afgestaan
- hebben afgestaan
v.v.t.
- had afgestaan
- had afgestaan
- had afgestaan
- hadden afgestaan
- hadden afgestaan
- hadden afgestaan
o.t.t.t.
- zal afstaan
- zult afstaan
- zal afstaan
- zullen afstaan
- zullen afstaan
- zullen afstaan
o.v.t.t.
- zou afstaan
- zou afstaan
- zou afstaan
- zouden afstaan
- zouden afstaan
- zouden afstaan
diversen
- sta af!
- staat af!
- afgestaan
- afstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afstaan (aflevering; uitlevering; overdracht)
Translation Matrix for afstaan:
Wiktionary: afstaan
afstaan
Cross Translation:
verb
-
uit handen geven
- afstaan → ceder
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afstaan | → resignación; abandono; cesión | ↔ abandon — à trier |
• afstaan | → renunciar; desistir; abandonar; ceder | ↔ abandonner — Se remettre à ; se laisser aller à ; se livrer à. |
• afstaan | → abdicación; cesión | ↔ abdication — action de renoncer à une charge importante. — note Se dit en parlant de celui qui abdiquer et de la chose abdiquer. |
• afstaan | → abdicar | ↔ abdiquer — renoncer à un pouvoir que l’on exercer ; se démettre de ses fonctions. |
• afstaan | → ceder | ↔ céder — Laisser, abandonner une chose à quelqu’un. |
• afstaan | → retroceder; diferir; aplazar; ceder | ↔ reculer — tirer ou pousser un objet en arrière. |