Neerlandés
Traducciones detalladas de afsteken de neerlandés a español
afsteken:
-
afsteken (opvallen; uitsteken; uitspringen; eruit springen; in het oog lopen)
destacarse; saltar a la vista; llamar la atención; ostentar; saltar; resaltar; brillar; sorprender; hacerse interesante; exhibir; descollar; extender; exponer; sobrepasar-
destacarse verbo
-
saltar a la vista verbo
-
llamar la atención verbo
-
ostentar verbo
-
saltar verbo
-
resaltar verbo
-
brillar verbo
-
sorprender verbo
-
hacerse interesante verbo
-
exhibir verbo
-
descollar verbo
-
extender verbo
-
exponer verbo
-
sobrepasar verbo
-
-
afsteken (afvaren; wegvaren)
Conjugaciones de afsteken:
o.t.t.
- steek af
- steekt af
- steekt af
- steken af
- steken af
- steken af
o.v.t.
- stak af
- stak af
- stak af
- staken af
- staken af
- staken af
v.t.t.
- ben afgestoken
- bent afgestoken
- is afgestoken
- zijn afgestoken
- zijn afgestoken
- zijn afgestoken
v.v.t.
- was afgestoken
- was afgestoken
- was afgestoken
- waren afgestoken
- waren afgestoken
- waren afgestoken
o.t.t.t.
- zal afsteken
- zult afsteken
- zal afsteken
- zullen afsteken
- zullen afsteken
- zullen afsteken
o.v.t.t.
- zou afsteken
- zou afsteken
- zou afsteken
- zouden afsteken
- zouden afsteken
- zouden afsteken
diversen
- steek af!
- steekt af!
- afgestoken
- afstekende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze