Noun | Traducciones relacionadas | Other Translations |
conducir
|
|
autorijden; rijden
|
dirigir
|
|
besturen; leidinggeven
|
guiar
|
|
drijven
|
llevar
|
|
wegdragen
|
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
conducir
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
aan het stuur zitten; begeleiden; een paard mennen; karren; leiden; meevoeren; mennen; rijden; sturen; transporteren; vervoeren; voeren; zenden
|
dar orden de
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
bevelen; commanderen; decreteren; gebieden; gelasten; opdragen; verordenen; verordonneren
|
decretar
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
afkondigen; bevelen; commanderen; decreteren; dicteren; gebieden; gelasten; opdragen; ordonneren; verordenen; verordineren; verordonneren; voorschrijven
|
dirigir
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
aan het stuur zitten; aanvoeren; adres aanbrengen; adresseren; afspreken; arrangeren; bedisselen; besturen; dirigeren; leiden; leiding geven; managen; orkest dirigeren; regelen; regisseren; sturen; verwijzen; voorzitten; zenden; zich voegen
|
encabezar
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten
|
estar en cabeza
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten
|
gobernar
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorzitten
|
guiar
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
aanvoeren; begeleiden; besturen; een paard mennen; erdoor loodsen; leiden; leiding geven; managen; mennen; rondleiden; voorzitten
|
ir a la cabeza
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; voorafgaan; vooropgaan; voorzitten
|
ir delante
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
aanvoeren; besturen; leiden; leiding geven; managen; vooraan rijden; voorafgaan; vooropgaan; vooroprijden; voorrijden; vooruit zijn; vooruitrijden; voorzitten
|
liderar
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
|
llevar
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
aan hebben; aanleveren; afgeven; afleveren; beroven van; bestellen; bezorgen; brengen; depriveren; dragen; gebukt gaan onder; leveren; ontnemen; overhandigen; te kort doen; terugbezorgen; thuisbezorgen; toeleveren; torsen
|
mandar
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
aanvoeren; afgeven; afleveren; beheersen; belasten; bestellen; besturen; bevelen; bezorgen; brengen; capituleren; commanderen; de overhand hebben; decreteren; dicteren; doen toekomen; doordrijven; gebieden; gelasten; heerschappij voeren; heersen; heersen over; iem. iets sturen; instructie geven; instrueren; insturen; inzenden; leiden; leiding geven; machtiger zijn; majoreren; managen; onderwerpen; ontheffen; ontslaan; opdracht geven; opdragen; opgeven; opsturen; overgeven; overhandigen; overheersen; overmaken; posten; sturen; thuisbezorgen; toezenden; uitleveren; uitsturen; verordenen; verordonneren; versturen; verzenden; voorschrijven; voorzitten; wegsturen; wegzenden; zenden; zich overgeven
|
ordenar
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
afdoen; afhandelen; afkondigen; arrangeren; belasten; bergen; beslechten; bevelen; classificeren; commanderen; decreteren; dicteren; dwingen; ficheren; forceren; gebieden; gelasten; groeperen; indelen; instructie geven; instrueren; klusje opknappen; klussen; op orde brengen; opdracht geven; opdragen; opknappen; opruimen; ordenen; ordonneren; rangeren; rangordenen; rangschikken; renoveren; restaureren; schiften; sorteren; systematiseren; twist uit de weg ruimen; uitzoeken; verordenen; verordineren; verordonneren; voorschrijven
|
pilotar
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
bevaren; binnenleiden; binnenloodsen; navigeren; varen
|
preceder
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
een voorsprong hebben; iemand voorgaan; voorliggen; vooruitgaan
|
presidir
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
|
ser primero
|
aanvoeren; bevel voeren over; commanderen; leiden; leidinggeven
|
|