Neerlandés
Traducciones detalladas de egaliseren de neerlandés a español
egaliseren:
-
egaliseren (gladmaken; gelijkmaken; effenen)
planchar; pulir; igualar; allanar; alisar; nivelar; hacer resplandecer; perfeccionar; relucir; resplandecer; refinar; aplanar; entretelar; satinar-
planchar verbo
-
pulir verbo
-
igualar verbo
-
allanar verbo
-
alisar verbo
-
nivelar verbo
-
hacer resplandecer verbo
-
perfeccionar verbo
-
relucir verbo
-
resplandecer verbo
-
refinar verbo
-
aplanar verbo
-
entretelar verbo
-
satinar verbo
-
-
egaliseren (vereffenen; effenen)
Conjugaciones de egaliseren:
o.t.t.
- egaliseer
- egaliseert
- egaliseert
- egaliseren
- egaliseren
- egaliseren
o.v.t.
- egaliseerde
- egaliseerde
- egaliseerde
- egaliseerden
- egaliseerden
- egaliseerden
v.t.t.
- heb geëgaliseerd
- hebt geëgaliseerd
- heeft geëgaliseerd
- hebben geëgaliseerd
- hebben geëgaliseerd
- hebben geëgaliseerd
v.v.t.
- had geëgaliseerd
- had geëgaliseerd
- had geëgaliseerd
- hadden geëgaliseerd
- hadden geëgaliseerd
- hadden geëgaliseerd
o.t.t.t.
- zal egaliseren
- zult egaliseren
- zal egaliseren
- zullen egaliseren
- zullen egaliseren
- zullen egaliseren
o.v.t.t.
- zou egaliseren
- zou egaliseren
- zou egaliseren
- zouden egaliseren
- zouden egaliseren
- zouden egaliseren
en verder
- is geëgaliseerd
- zijn geëgaliseerd
diversen
- egaliseer!
- egaliseert!
- geëgaliseerd
- egaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze