Neerlandés
Traducciones detalladas de flippen de neerlandés a español
flippen:
-
flippen (begeven)
fracasar; fliparse; derrumbar; quebrantar; desmoronarse; vencer; quebrar; derribar; derrumbarse; declinar; amortiguar; refractar; llevarse un chasco; llevarse un corte-
fracasar verbo
-
fliparse verbo
-
derrumbar verbo
-
quebrantar verbo
-
desmoronarse verbo
-
vencer verbo
-
quebrar verbo
-
derribar verbo
-
derrumbarse verbo
-
declinar verbo
-
amortiguar verbo
-
refractar verbo
-
llevarse un chasco verbo
-
llevarse un corte verbo
-
Conjugaciones de flippen:
o.t.t.
- flip
- flipt
- flipt
- flippen
- flippen
- flippen
o.v.t.
- flipte
- flipte
- flipte
- flipten
- flipten
- flipten
v.t.t.
- ben geflipt
- bent geflipt
- is geflipt
- zijn geflipt
- zijn geflipt
- zijn geflipt
v.v.t.
- was geflipt
- was geflipt
- was geflipt
- waren geflipt
- waren geflipt
- waren geflipt
o.t.t.t.
- zal flippen
- zult flippen
- zal flippen
- zullen flippen
- zullen flippen
- zullen flippen
o.v.t.t.
- zou flippen
- zou flippen
- zou flippen
- zouden flippen
- zouden flippen
- zouden flippen
diversen
- flip!
- flipt!
- geflipt
- flippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze