Neerlandés

Traducciones detalladas de huisbewoner de neerlandés a español

huisbewoner:

huisbewoner [de ~ (m)] sustantivo

  1. de huisbewoner (inwoner; bewoner)
    el habitante; el residente; la inquilina de una habitación; el huésped; el inquilino; la huéspede; el interno; el morador

Translation Matrix for huisbewoner:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
habitante bewoner; huisbewoner; inwoner bewoner van huurwoning; huurder; ingezetene; interne; inwonende
huésped bewoner; huisbewoner; inwoner gast; gastheer; interne; inwonende; kostganger; kostgangster; logé; overnachter; pensiongast; pensiongaste; slaapgast; slaper
huéspede bewoner; huisbewoner; inwoner
inquilina de una habitación bewoner; huisbewoner; inwoner
inquilino bewoner; huisbewoner; inwoner bewoner van huurwoning; huurder; ingezetene; interne; inwonende; kamerbewoner; kostganger; pensiongast; tenant
interno bewoner; huisbewoner; inwoner geïnterneerde
morador bewoner; huisbewoner; inwoner interne; inwonende
residente bewoner; huisbewoner; inwoner ingezetene
AdjectiveTraducciones relacionadasOther Translations
interno binnen het bedrijf; geestelijk; innerlijk; intern; inwendig; inwendige; inwonende; stagiair; van binnen
ModifierTraducciones relacionadasOther Translations
residente gedomicilieerd; gevestigd; woonachtig; zetelend

Palabras relacionadas con "huisbewoner":

  • huisbewoners