Neerlandés
Traducciones detalladas de jammer de neerlandés a español
jammer:
-
jammer (helaas)
-
jammer (helaas; spijtig; jammer genoeg; sneu)
que lastíma; desagradable; desolado; triste; apenado; sombrío; lleno de dolor; afligido; tétrico; preocupado; trágico; entristecido-
que lastíma adj.
-
desagradable adj.
-
desolado adj.
-
triste adj.
-
apenado adj.
-
sombrío adj.
-
lleno de dolor adj.
-
afligido adj.
-
tétrico adj.
-
preocupado adj.
-
trágico adj.
-
entristecido adj.
-
-
jammer (onbevredigend; onvoldoende; ontoereikend; teleurstellend; spijtig; betreurenswaardig; jammerlijk; sneu)
lástima; insuficiente; insatisfactorio; desagradable; deplorable; desgraciado; no satisfactorio-
lástima adj.
-
insuficiente adj.
-
insatisfactorio adj.
-
desagradable adj.
-
deplorable adj.
-
desgraciado adj.
-
no satisfactorio adj.
-
Translation Matrix for jammer:
Palabras relacionadas con "jammer":
Sinónimos de "jammer":
Definiciones relacionadas de "jammer":
jammeren:
-
jammeren (weeklagen; jeremiëren)
Conjugaciones de jammeren:
o.t.t.
- jammer
- jammert
- jammert
- jammeren
- jammeren
- jammeren
o.v.t.
- jammerde
- jammerde
- jammerde
- jammerden
- jammerden
- jammerden
v.t.t.
- heb gejammerd
- hebt gejammerd
- heeft gejammerd
- hebben gejammerd
- hebben gejammerd
- hebben gejammerd
v.v.t.
- had gejammerd
- had gejammerd
- had gejammerd
- hadden gejammerd
- hadden gejammerd
- hadden gejammerd
o.t.t.t.
- zal jammeren
- zult jammeren
- zal jammeren
- zullen jammeren
- zullen jammeren
- zullen jammeren
o.v.t.t.
- zou jammeren
- zou jammeren
- zou jammeren
- zouden jammeren
- zouden jammeren
- zouden jammeren
en verder
- is gejammerd
diversen
- jammer!
- jammert!
- gejammerd
- jammerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for jammeren:
Verb | Traducciones relacionadas | Other Translations |
gemir | jammeren; jeremiëren; weeklagen | brullen; emmeren; huilen; janken; kermen; kreunen; krijsen; steunen; temen; zich beklagen |
plañirse | jammeren; jeremiëren; weeklagen | |
quejarse | jammeren; jeremiëren; weeklagen | emmeren; etteren; griepen; klagen; klieren; misnoegen uiten; over iets mopperen; zeiken; zich beklagen |