Resumen
Neerlandés a español:   más información...
  1. losgooien:


Neerlandés

Traducciones detalladas de losgooien de neerlandés a español

losgooien:

losgooien verbo (gooi los, gooit los, gooide los, gooiden los, losgegooid)

  1. losgooien (loswerpen)

Conjugaciones de losgooien:

o.t.t.
  1. gooi los
  2. gooit los
  3. gooit los
  4. gooien los
  5. gooien los
  6. gooien los
o.v.t.
  1. gooide los
  2. gooide los
  3. gooide los
  4. gooiden los
  5. gooiden los
  6. gooiden los
v.t.t.
  1. heb losgegooid
  2. hebt losgegooid
  3. heeft losgegooid
  4. hebben losgegooid
  5. hebben losgegooid
  6. hebben losgegooid
v.v.t.
  1. had losgegooid
  2. had losgegooid
  3. had losgegooid
  4. hadden losgegooid
  5. hadden losgegooid
  6. hadden losgegooid
o.t.t.t.
  1. zal losgooien
  2. zult losgooien
  3. zal losgooien
  4. zullen losgooien
  5. zullen losgooien
  6. zullen losgooien
o.v.t.t.
  1. zou losgooien
  2. zou losgooien
  3. zou losgooien
  4. zouden losgooien
  5. zouden losgooien
  6. zouden losgooien
en verder
  1. ben losgegooid
  2. bent losgegooid
  3. is losgegooid
  4. zijn losgegooid
  5. zijn losgegooid
  6. zijn losgegooid
diversen
  1. gooi los!
  2. gooit los!
  3. losgegooid
  4. losgooiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for losgooien:

NounTraducciones relacionadasOther Translations
soltar loslating; losraken
VerbTraducciones relacionadasOther Translations
desplegar losgooien; loswerpen afwisselen; bikken; distribueren; eten; geuren; graven; herzien; naar binnen werken; nader verklaren; ontvouwen; ontwikkelen; opdelven; openspreiden; openvouwen; opgraven; pralen; pronken; ronddelen; scheppen; spreiden; te kijk lopen met; toelichten; tot ontwikkeling brengen; uitbeitelen; uitbikken; uiteenzetten; uitklappen; uitleggen; uitreiken; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; veranderen; verdelen; verduidelijken; verwisselen; wijzigen
soltar losgooien; loswerpen afgespen; afhaken; afvallen; afzeggen; afzien van; detacheren; doorslaan; eraf gaan; eruitstappen; laten gaan; loskrijgen; loslaten; losmaken; lostornen; loswerken; niet vasthouden; open krijgen; opgeven; ophouden; opsturen; posten; scheiden; stoppen; sturen; toezenden; tornen; uithalen; uittrekken; verklappen; verraden; verzenden; wegsturen; wegzenden